5.1Van het horen in bezwaar mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awbslechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Daarvan is in dit geval geen sprake. Gelet op wat er in deze uitspraak is overwogen en hetgeen in bezwaar was aangevoerd, kan niet worden gesteld dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder had door te horen in ieder geval meer duidelijkheid kunnen verkrijgen over de door eiseres gestelde afhankelijkheidsverhouding tussen haar en [kind] . Nu dit niet is gebeurd, is de hoorplicht geschonden. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond wegens strijd met de artikelen 7:2 en 7:12, eerste lid van de Awb. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven gelet daarop geen bespreking meer. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu verweerder moet motiveren of sprake is van een afhankelijkheidsverhouding in de zin van het arrest Chavez-Vilchez en verweerder eiseres in dat kader nog kan horen, mocht er nog twijfel bestaan over de aard van de afhankelijkheidsverhouding. Verweerder moet daarom met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiseres daarom een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.
Verzoek om een voorlopige voorziening
8. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. Met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb gelast de voorzieningenrechter dat verweerder het betaalde griffierecht moet vergoeden.
11. Omdat het beroep gegrond is veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de kosten die eiseres heeft gemaakt. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 759,- (1 punt voor het verzoekschrift met een wegingsfactor 1).