In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering behandeld. Eiser ontving sinds 19 juni 2005 een bijstandsuitkering, maar na een melding over zijn werkzaamheden bij verschillende bedrijven heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de herziening van zijn uitkering over de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 februari 2019, waarbij een bedrag van € 25.537,20 werd teruggevorderd. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de herziening terecht is uitgevoerd. Eiser heeft niet aangetoond dat hij geen werkzaamheden heeft verricht en heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door contante stortingen op zijn rekening niet te melden. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van € 20.921,46 gerechtvaardigd is.
Daarnaast wordt de bestuurlijke boete van € 1.803,96, opgelegd wegens het niet nakomen van de inlichtingenplicht, besproken. De rechtbank oordeelt dat de boete te hoog is en verlaagt deze naar € 935,-, rekening houdend met de draagkracht van eiser. De rechtbank wijst het beroep tegen de herziening en terugvordering ongegrond, maar verklaart het beroep tegen de boete gegrond, waardoor de boete wordt aangepast. De rechtbank draagt de gemeente op het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.