ECLI:NL:RBDHA:2022:665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
NL21.19833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Nigeriaan wegens ongeloofwaardigheid relaas over cultische bende

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat het relaas van de eiser over bedreigingen door een cultische bende als ongeloofwaardig werd beschouwd. De eiser stelde dat hij door deze bende werd gezocht en vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank behandelde het beroep op 13 januari 2022, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielprocedure niet eerder was gestart en dat er sprake was van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel was dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijk te vrezen had voor de cultische bende. De rechtbank concludeerde dat de ongeloofwaardigheid van het relaas niet alleen voortkwam uit de verklaringen van de eiser, maar ook uit tegenstrijdigheden in eerdere asielprocedures en documenten. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.19833
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 13 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A.K. Umar . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 . Hij heeft eerder, samen met zijn gestelde echtgenote [echtgenote] , een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 11 september 2019 niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Het besluit van 11 september 2019 staat inmiddels vast.1
2. Op 14 maart 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat een cultische bende genaamd Ayes bij de woning van eiser is gekomen omdat deze bende zijn broer wilde inlijven. Nadat zijn broer dit weigerde is er ruzie ontstaan. Eiser bemoeide zich met het voorval en werd daarom door de bendeleden bedreigd. Zijn vader en broer zijn door
1. Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2019, zaaknummers: NL19.21593, NL19.21594, NL19.21595 en NL19.21596.
deze bendeleden vermoord. Eiser stelt dat hij nog steeds door deze bende wordt gezocht en dat hij bij terugkeer vreest dat hij zal worden vermoord.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst; en
de problemen met de cultische bende.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de elementen onder a geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft echter de elementen onder b ongeloofwaardig geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
Verzoek aanhouding in afwachting van het onderzoek door iMMO
5. Eiser voert aan dat nu het iMMO heeft toegezegd onderzoek te doen naar de medische omstandigheden van eiser, het beroep moet worden aangehouden. Met betrekking tot het verzoek om aanhouding van het beroep in afwachting van de iMMO-rapportage overweegt de rechtbank als volgt.
6. Het iMMO beantwoordt met het onderzoek onder meer de vraag in hoeverre de medische problematiek van een vreemdeling heeft geleid tot klachten die ten tijde van de gehoren van invloed kunnen zijn geweest op het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas. Verder beantwoordt het iMMO met dit onderzoek de vraag in hoeverre aannemelijk is dat de lichamelijke en/of psychische problematiek waarmee een vreemdeling te maken heeft, is voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag.2
7. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is om het onderzoek door iMMO af te wachten. De rechtbank overweegt in dit kader dat de door eiser gestelde medische beperkingen niet zijn gediagnostiseerd en dat eiser voor deze gestelde klachten ook niet onder behandeling staat. Uit het onderzoeksformulier van MediFirst blijkt dat met eiser allerlei mogelijke klachten zijn besproken en dat vervolgens MediFirst met de door eiser genoemde klachten rekening heeft gehouden in het advies. Dat het iMMO nu onderzoek wil doen naar de vraag of er klachten zijn die ten tijde van de gehoren van invloed kunnen zijn geweest op het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over het asielrelaas, acht de rechtbank onvoldoende om dit onderzoek af te wachten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat het asielrelaas van eiser niet enkel op zijn verklaringen ongeloofwaardig is geacht, maar bijvoorbeeld ook op tegenstrijdigheden in documenten. Met betrekking tot de littekens overweegt de rechtbank dat eiser dit niet heeft gemeld bij MediFirst, terwijl hij hier wel naar is gevraagd. De rechtbank overweegt verder dat de littekens van eiser enkel zouden kunnen dienen als steunbewijs zodat er daarom geen reden bestaat om op dit punt de rapportage van iMMO af te wachten.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086.
Medische beperkingen
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn medische omstandigheden en ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een Forensisch Medisch Onderzoek (FMO). Er valt immers niet uit te sluiten dat de gebreken die verweerder heeft geconstateerd in de verklaringen van eiser zijn veroorzaakt door zijn medische klachten. Ook is niet gebleken dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de conclusies en bevindingen van MediFirst. Eiser verwijst naar een artikel over analfabetisme bij asielzoekers.3 Verweerder heeft miskend dat analfabetisme ook leidt tot beperkingen in algemene kennis van zaken en het minder abstract kunnen denken en redeneren. Uit de ingevulde Signaleringslijst voor iMMO volgt dat eiser gespannen is, veel emotie heeft en een afwezig indruk maakt. Eiser geeft in het tweede gedeelte van de vragenlijst aan dat hij moeite heeft met slapen, angst en concentreren. Uit het verslag van het nader gehoor blijken ook de beperkingen van eiser. Verweerder heeft niet alleen miskend dat een FMO nodig was, maar heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van eiser. Het nader gehoor heeft te lang geduurd, terwijl eiser halverwege al had aangegeven zich niet goed te voelen. Ook heeft verweerder in strijd met het MediFirst- advies eiser meermaals om feiten en data gevraagd. Verder is niet gebleken dat er voldoende pauzes zijn genomen en dat eiser voldoende en meer bedenktijd is gegund voor het ophalen van zijn herinneringen. Het FMO had ook moeten dienen om het asiel gerelateerde letsel in kaart te brengen zoals door eiser al was aangekaart op 2 december 2021. Het besluit is in strijd met artikel 18, eerste lid, van de Procedurerichtlijn.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit heeft mogen gaan van de informatie die volgt uit het MediFirst-advies en dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de klachten en persoonlijke omstandigheden van eiser. In het MediFirst-advies is geconcludeerd dat eiser wel kan worden gehoord en dat rekening moet worden gehouden met het feit dat eiser last kan hebben van concentratievermindering door vermoeidheidsklachten. Verder staat er dat eiser langer bedenktijd nodig kan hebben om de gevraagde informatie terug te halen uit zijn herinneringen en dit over te brengen. Ook staat er dat eiser geen exacte data kan benomen, maar wel bij benadering. Er is geadviseerd om zo nodig een extra pauze in te lassen. Er is aangegeven dat eiser heeft gesteld dat hij analfabeet is, maar dat dit geen beperking is die relevant is voor het horen en of beslissen. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met de klachten die blijken uit het MediFirst-advies, waar nodig pauzes heeft ingelast en dat eiser heeft verklaard dat hij in staat was gehoord te worden.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen FMO hoefde aan te bieden, omdat hier geen aanknopingspunten voor bestonden. Verweerder is op grond van artikel 18 van de Procedurerichtlijn gehouden een FMO op te starten, als hij dat relevant acht. Met Werkinstructie 2016/4 is invulling gegeven aan artikel 18 van de Procedurerichtlijn. In de werkinstructie is, kort weergegeven, bepaald dat de IND aan de vreemdeling een medisch onderzoek aanbiedt, wanneer de IND meent dat dit onderzoek relevant is voor de vraag of internationale bescherming nodig is. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat in deze zaak een dergelijk onderzoek niet relevant is omdat het asielrelaas om meerdere redenen ongeloofwaardig is geacht, zodat een onderzoek door FMO niet tot een andere uitkomst zal leiden. De beroepsgrond slaagt niet.
3 E.J.J.M. Bloemen en K.M. Zwaan, ‘Medisch beperkt in asiel’,
A&MR2011-9.
Het gebruik van een niet-registertolk
11. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan het feit dat tijdens de gehoren een niet-beëdigde tolk is gebruikt. Zoals blijkt uit de correcties en aanvullingen zijn er fouten in de vertaling geweest. Dat eiser zou hebben gezegd dat de tolk goed en duidelijk was, miskent dat eiser pas na het gehoor kon constateren dat er sprake was van meerdere vertaalfouten. Het is de keuze van verweerder om gebruik te maken van een niet-registertolk.
12. Op grond van artikel van 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv), maakt verweerder alleen gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid van dit artikel kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een niet-beëdigde tolk als vanwege de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is óf als het register voor de betreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. Als van het gebruik van een beëdigde tolk wordt afgezien, dan moet
dit op grond van het vierde lid van artikel 28 van de Wbtv met redenen omkleed schriftelijk
worden vastgesteld.
13. Uit rechtspraak van de ABRvS4 volgt dat artikel 28, vierde lid, van de Wbtv, gelezen in samenhang met het derde lid, voor de motivering geen andere eis stelt dan dat verweerder de reden voor het gebruikmaken van een niet-beëdigde tolk uiterlijk in het besluit schriftelijk vastlegt en dat deze reden één van de in het derde lid vermelde redenen moet zijn. Anders dan wanneer het register voor beëdigde tolken en vertalers voor de betreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat, is, in het geval een beëdigde tolk niet tijdig beschikbaar is, het schriftelijk vastleggen van een mededeling van die strekking op zichzelf geen deugdelijke motivering. Verweerder moet dan toelichten waarom geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank desgewenst kan nagaan of hij zich heeft gehouden aan de in artikel 28 van de Wbtv voor die situatie geldende voorwaarde van vereiste spoed.
14. Niet in geschil is dat verweerder bij het nader gehoor geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk. Eiser heeft reeds bij de correcties en aanvullingen er op gewezen dat er sprake is van een niet-registertolk en dat verweerder niet heeft toegelicht waarom gebruik is gemaakt van een niet-registertolk. In de zienswijze heeft eiser hier nogmaals op gewezen. Verweerder heeft eerst in het besluit toegelicht waarom gebruik is gemaakt van een niet- registertolk. Verweerder heeft aangegeven dat in de taal Pidgin Engels alleen register 2 en register 3 tolken beschikbaar zijn en dat op de dag van het gehoor geen register 2 tolk beschikbaar was. Verweerder heeft verder aangegeven dat niet is gebleken dat dit invloed heeft gehad op het gehoor, omdat eiser heeft te kennen gegeven dat hij de tolk goed en duidelijk heeft begrepen.
15. Nu niet in geschil is dat er voor de taal Pidgin Engels een tolk voorkomt in het register, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank met het voorgaande onvoldoende uitgelegd waarom er in dit geval sprake was ‘vereiste spoed’, waardoor niet gewacht kon worden met het gehoor van eiser tot er een registertolk Pidgin Engels beschikbaar was. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met de eisen die artikel 28 van de Wbtv en de jurisprudentie van de ABRvS stellen aan de motivering, als wordt afgeweken van het uitgangspunt uit artikel 28, eerste lid, van de Wbtv. Hierbij acht de
4 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:600.
rechtbank ook van belang dat eiser op 14 maart 2021 zijn asielaanvraag heeft ingediend en eiser bij brief van 23 november 2021 is uitgenodigd voor een nader gehoor op 8 december 2021. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er in de maanden na de indiening van de asielaanvraag door eiser, geen mogelijkheid was om eisers asielprocedure te starten, waarin de spoed was gelegen om op 8 december 2021 wel een aanvang te maken met eisers asielprocedure en waarom het niet mogelijk was te schuiven met deze datum toen bleek dat bij het nader gehoor geen registertolk aanwezig kon zijn. Dit levert een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek op. De beroepsgrond slaagt.
16. De rechtbank beoordeelt vervolgens of eiser door deze gebreken in zijn belangen is geschaad, en of de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdigheden in zijn verklaring het gevolg zijn van misverstanden in de vertalingen door de niet-registertolk.
17. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser door het gebruik van een niet- registertolk in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft namelijk niet concreet gemaakt op welke punten de tolk dan verkeerd zou hebben vertaald en hoe hij daardoor in zijn belangen is getroffen. Bovendien overweegt de rechtbank dat de ongeloofwaardigheid van het relaas van eiser niet enkel is gebaseerd op zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, maar ook op verklaringen van eiser tijdens zijn eerdere asielprocedure en op documenten. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren.
Recht op verdediging/fair play beginsel
18. Eiser voert aan dat verweerder het recht op verdediging heeft geschaad en de rechtsbijstand heeft belemmerd, door niet tijdig alle gevraagde documenten aan de gemachtigde van eiser te verstrekken. De stukken met betrekking tot de eerdere asielprocedure van eiser zijn pas bij het voornemen verstrekt en ook nog buiten kantoortijden, zodat gemachtigde hier niet tijdig kennis van heeft kunnen nemen voordat hij eiser sprak. Het stuk betreffende de aangifte is vervolgens pas op 14 december 2021 aan het eind van de middag ontvangen. Dat eiser een kopie van de aangifte na het nader gehoor zou hebben ontvangen betwist eiser. Verweerder had, ook gelet op het feit dat eiser analfabeet is, ervoor moeten zorgdragen dat de gemachtigde van eiser zou beschikken over de aangifte. Door dit niet te doen is het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en is het onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
19. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Verweerder heeft de stukken met betrekking tot de eerdere procedure op de dag van het voornemen aan de gemachtigde van eiser verstrekt middels een digitale link. De rechtbank overweegt verder dat eiser zelf beschikte over de aangifte. Eiser is degene die dit document aan verweerder heeft gegeven en hij heeft zelf gekozen op welk moment hij dit zou doen. Dat eiser het document niet aan zijn gemachtigde heeft verstrekt komt voor zijn rekening en risico. Eiser had dit document naar eigen zeggen via Whatsapp verkregen zodat hij dit op elk moment desgevraagd aan zijn gemachtigde kon verstrekken. Bovendien is de aangifte op verzoek van gemachtigde door verweerder aan hem toegestuurd. De gemachtigde van eiser heeft hier voordat het bestreden besluit werd genomen, kennis van kunnen nemen. Hij heeft ook meerdere zienswijze (in totaal vijf) ingediend en ten tijde van de laatste zienswijze beschikte hij over alle stukken. Dat eiser in zijn belangen is geschaad is dan ook niet gebleken. Daarom is ook geen sprake van een schending van artikel 6 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.
Herhaald en ingelast
20. Eiser voert aan dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat, omdat verweerder het voornemen als herhaald en ingelast beschouwt maar niet uitlegt over welke aspecten het gaat. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Naar aanleiding van het voornemen heeft eiser zienswijzen ingediend. Daar heeft verweerder in het bestreden besluit op gereageerd. Ten aanzien van de onderdelen in het voornemen waarop eiser niet is ingegaan in zijn zienswijzen kan verweerder volstaan met een verwijzing naar het voornemen. Het voornemen is immers een onderdeel van de besluitvorming. Overigens merkt de rechtbank op dat niet is gebleken dat het voor eiser onduidelijk is geweest wat de grondslag is van het bestreden besluit. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
21. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat het feit dat hij eerder in Italië asiel heeft aangevraagd, hij na zijn vertrek uit Italië door meerdere lidstaten heeft gereisd en het feit dat hij niet heeft verteld over zijn huwelijk met Princess, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Verweerder heeft niet aangetoond dat de asielprocedure in Italië zorgvuldig en volledig zou zijn geweest. Bovendien heeft eiser in de Italiaanse procedure zijn aangifte niet kunnen overleggen en is deze dus ook niet meegenomen. Dat de doorreis naar Nederland via andere lidstaten is geweest is logisch en bovendien heeft eiser daar geen asiel aangevraagd. Verweerder heeft verder niet gemotiveerd waarom op voorhand aan eiser moeten worden tegengeworpen dat hij zijn traditionele huwelijk niet heeft gemeld, nu dit los staat van zijn relaas. Verweerder gaat er verder aan voorbij dat eiser zijn medische problemen wel heeft onderbouwd.
22. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij reeds in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd en dat zij relaas daar dus al is beoordeeld. Verweerder heeft daarbij kunnen wijzen op het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij vervolgens door andere lidstaten is gereisd en dat hij daar geen asiel heeft aangevraagd. Dit doet afbreuk aan de gestelde noodzaak tot internationale bescherming. Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij in de eerdere procedure niet heeft gemeld dat hij reeds traditioneel gehuwd was met Princess. Dat dit los staat van de kern van zijn relaas heeft verweerder daarbij niet relevant hoeven achten. Het gaat er immers om dat van eiser mag worden verwacht dat hij naar waarheid verklaart.
Problemen met cultische bende
23. Eiser voert aan dat verweerder zelf niet genoeg bronnenonderzoek heeft verricht. Eiser heeft in de zienswijze zijn relaas nader onderbouwd met stukken van de documentalist van Vluchtelingenwerk, maar verweerder heeft zich beperkt tot de beoordeling van de verklaringen van eiser zelf. Eiser verwijst naar een artikel over de beoordeling van bewijswaarde van landeninformatie.5 Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom er geen landeninformatie is gebruikt. Eiser voert verder aan dat verweerder hem ook ten onrechte niet tijdens het nader gehoor heeft geconfronteerd met alle tegenstrijdigheden. Dat hier geen
5 F.G.H.W. Vogelaar, ‘Gebrekkige beoordeling van bewijswaarde van landeninformatie in
Nederlandse besluit- en beleidsvorming’,
A&MR2021-5.
tijd voor was kan geen excuus zijn. Verweerder had daar dan meer tijd voor moeten maken. Verweerder heeft door dit na te laten onvoldoende transparant en zorgvuldig gehandeld.
Verweerder heeft verder ook niet nader toegelicht waarom eiser niet consistent en gedetailleerd zou hebben verklaard over de dag van de aanslag. Eiser heeft ondanks zijn beperkingen voldoende verklaard over hetgeen hem op 5 november 2013 is overkomen. Verweerder heeft niet deugdelijk geïnformeerd waarom het bevreemding wekt dat eiser weinig over de cult kan vertellen. Eiser had immers niet eerder met de bende te maken gehad en na de aanval is hij gevlucht. De informatie over de kledingstijl van de bende heeft eiser verkregen van zijn overleden vriend [vriend] . Eiser heeft nog steeds te vrezen van de bende, omdat hij van [vriend] heeft gehoord dat zij hem nog steeds willen vermoorden. Ook blijkt uit het algemeen ambtsbericht 2021 dat cultische bendes gevaarlijk en wraakzuchtig zijn.
24. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door eiser gestelde problemen met de cultische bende niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser summier en vaag heeft verklaard over de bende die hem zou hebben bedreigd. Eiser kan weinig vertellen over de cult en de leden. Ook heeft eiser de gestelde bedreigingen niet geconcretiseerd. Eiser heeft niet kunnen vertellen hoe vaak en door wie hij is bedreigd. Verweerder heeft eiser hier meermaals naar gevraagd, maar eiser heeft hier geen duidelijk antwoord op kunnen geven. In de zienswijze heeft eiser verklaard dat hij zich enkel bedreigd voelde. Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bendeleden hem daadwerkelijk wilden vermoorden. Eiser heeft immers verklaard dat er een groep van tussen de 10 en 20 bendeleden aanwezig was en niet valt in te zien hoe eiser daaraan heeft kunnen ontkomen. De stellingen daaromtrent heeft verweerder bevreemdingwekkend kunnen achten nu eiser naar eigen zeggen zwaar was mishandeld, hij was flauwgevallen en zijn knie was opengesneden met een machete. Bovendien heeft eiser hier ook tegenstrijdig over verklaard. Zo heeft hij eerst verklaard dat hij kruipend weg kon komen6, daarna dat hij kon rennen7 en in de correcties en aanvullingen heeft eiser gezegd dat hij pas later in de middag niet meer kon lopen. In de zienswijze8 heeft eiser dit laatste herhaald. Vervolgens heeft eiser eerst in de zienswijze gesteld dat er ook een politiesirene afging, waardoor hij kon ontsnappen.9 Verder heeft eiser inconsistent verklaard over het incident bij hem thuis. Eiser heeft verklaard dat de bendeleden met het openbaar vervoer zijn gekomen10, terwijl hij vervolgens heeft verklaard dat zij terug gingen naar hun auto.11 Verweerder heeft verder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog immer te vrezen heeft van de cultische bende. Het voorval waar eiser over spreekt heeft zich in 2013 voorgedaan en eiser is sindsdien niet meer bedreigd, terwijl eiser nog drie jaar na het incident in Nigeria heeft verbleven. Dat eiser eerst in de zienswijze heeft aangegeven dat een vriend genaamd [vriend] hem vlak voor vertrek heeft gewaarschuwd, heeft verweerder onvoldoende kunnen achten en dit doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Niet valt in te zien waarom eiser niet eerder over [vriend] had kunnen verklaren. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het doen van aangifte na het incident. Tijdens het nader

6.P. 13 NG.

7 P. 13 NG.
8 Zienswijze aanvulling 2, p. 3.
9 Zienswijze aanvulling 2, p. 3.
10 P. 9 en 10 NG.
11 P. 12. NG.
gehoor heeft eiser verklaar dat hij ‘nadien’ aangifte heeft gedaan.12 In de correcties en aanvullingen heeft eiser echter aangegeven dat hij met ‘nadien’ bedoelt enkele maanden na het incident. Eiser heeft dit in aanvulling 1 op de zienswijze nogmaals herhaald. Uit de door eiser overgelegde aangifte (crime report) volgt echter dat het incident 5 november 2013 heeft plaatsgevonden en dat diezelfde dag hiervan aangifte is gedaan. Van eiser mag verwacht worden dat hij in ieder geval bij benadering kan verklaren wanneer er aangifte is gedaan. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat zijn relaas niet overeenkomt met hetgeen hij tijdens zijn eerste asielrelaas heeft aangegeven. In de destijds ingediende zienswijze staat immers dat eisers vader en broer zijn omgebracht door het netwerk van een mensenhandelaar genaamd [mensenhandelaar] . Destijds heeft eiser ook overlijdensaktes van zijn vader en broer overgelegd en uit de akte van de broer van eiser blijkt dat hij op het moment van overlijden 30 jaar oud was. Dit komt niet overeen met eisers verklaring in deze procedure dat zijn broer 12 jaar oud was toen hij werd vermoord door cultleden. Dat dit relaas geheel door de ex van eiser naar voren was gebracht en daarom niet aan eiser mag worden tegengeworpen volgt de rechtbank niet. De rechtbank overweegt in dit kader dat de zienswijze destijds namens eiser is ingediend. Ook de stelling dat de ex en eiser destijds ruzie hadden leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank benadrukt in dit kader dat uit de stukken blijkt dat eiser en zijn ex destijds juist hebben betoogd dat zij bij elkaar moesten blijven. De huidige stelling van eiser is bovendien niet nader onderbouwd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte het relaas van eiser ongeloofwaardig geacht.
25. Met betrekking tot de stelling van eiser dat verweerder onvoldoende bronnenonderzoek heeft verricht overweegt de rechtbank dat deze grond niet kan slagen. Zoals verweerder heeft toegelicht was nader bronnenonderzoek niet nodig, nu verweerder in zijn algemeenheid het geweld door cults niet ongeloofwaardig acht. Verweerder acht gelet op rechtsoverweging 22 ongeloofwaardig dat in het specifieke geval van eiser sprake is geweest van cultgeweld waardoor eiser te vrezen heeft bij terugkeer.
26. Ook de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte eiser niet heeft geconfronteerd tijdens het nader gehoor met alle tegenstrijdigheden kan niet slagen. De rechtbank overweegt in dit kader dat eiser door indiening van een zienswijze hierop heeft kunnen reageren, hetgeen eiser ook heeft gedaan. Eiser heeft bovendien in totaal vijf zienswijzen ingediend, zodat niet kan worden gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad doordat hij tijdens het nader gehoor niet met alle tegenstrijdigheden is geconfronteerd.
27. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan van een onjuiste aanvraagdatum overweegt de rechtbank dat, wat daar ook van zij, dit niet relevant is nu verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond.
Conclusie
28. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
29. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.

12.P. 17 NG.

30. Gelet op het in rechtsoverweging 17 geconstateerde gebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.