ECLI:NL:RBDHA:2022:6732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
SGR 20/7405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking, herziening en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en internethandel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de intrekking, herziening en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Eiser ontving vanaf 24 mei 2012 een bijstandsuitkering, maar verweerder heeft deze ingetrokken op basis van een schending van de inlichtingenverplichting. Verweerder concludeert dat eiser op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht door fietsen te repareren en verkopen via Marktplaats, zonder dit te melden. Eiser betwist dit en stelt dat hij slechts hobbymatig bezig was en dat de advertenties op Marktplaats betrekking hadden op de verkoop van privégoederen van vrienden. De rechtbank oordeelt dat de activiteiten van eiser verder gaan dan een vriendendienst en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hierdoor kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de intrekking, herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering terecht zijn gebeurd. Eiser krijgt geen gelijk en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Posthumus),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. E.H. Buizert en L.J. van der Zwart).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking, herziening en (bruto) terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het besluit van 10 december 2019 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 29 november 2019 ingetrokken en een bedrag van € 65,26 aan uitbetaalde bijstand met het tegoed aan vakantiegeld verrekend.
1.2.
Met het besluit van 22 januari 2020 heeft verweerder eisers bijstandsuitkering op grond van de Pw over de periode van 24 mei 2012 tot en met 29 november 2019 herzien en een bedrag van € 88.279,93 aan uitbetaalde bijstand, Koopkrachttegemoetkoming 2014, Langdurigheidstoeslag 2014 en Individuele Inkomenstoeslagen over 2015 tot en met 2019 teruggevorderd.
1.3.
Met het besluit van 23 januari 2020 heeft verweerder de terugvordering uit het besluit van 22 januari 2020 gebruteerd tot een bedrag van € 111.824,93.
1.4.
Met het bestreden besluit van 19 oktober 2020 is verweerder bij de intrekking, herziening en bruto terugvordering van de bijstandsuitkering gebleven. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten vanaf 2012, de stortingen en bijschrijvingen op zijn bankrekening in de periode van 3 mei 2019 tot en met 23 september 2019 en de advertenties op Marktplaats in de periode van 24 mei 2012 tot en met 29 november 2019. Eiser zou onder meer fietsen repareren en verkopen. Omdat eiser daarvan geen administratie heeft bijgehouden, kan volgens verweerder het recht op bijstand vanaf 24 mei 2012 niet meer worden vastgesteld.
1.5.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer M. Sivridag als tolk voor eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking, herziening en terugvordering van eisers bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Met het bestreden besluit heeft verweerder ook de terugvordering gebruteerd. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het recht op bijstand vanaf 24 mei 2012 als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld. Verweerder was op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw en artikel 58, eerste lid, van de Pw daarom verplicht de bijstandsuitkering van eiser in te trekken, te herzien en terug te vorderen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten.
Eiser ontving vanaf 24 mei 2012 een bijstandsuitkering. Na meerdere anonieme meldingen heeft verweerder onderzoek verricht naar eisers recht op bijstand. Voor dit onderzoek heeft verweerder eiser gevraagd om bankafschriften op te sturen. Verweerder heeft daarnaast Marktplaats verzocht om een overzicht te sturen van de advertenties die zijn geplaatst met het account dat is gekoppeld aan eisers e-mailadres en met de accounts die zijn gekoppeld aan de telefoonnummers en aliassen die de anonieme melder heeft genoemd. Op 27 november 2019 heeft verweerder met eiser een gesprek gevoerd. Na dit gesprek heeft verweerder een huisbezoek bij eiser afgelegd. Voor verweerder zijn de resultaten van het onderzoek reden geweest om de bijstand van eiser in te trekken, te herzien en bruto terug te vorderen.
Heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden?
5. Eiser voert aan dat hij slechts hobbymatig, enkele minuten per dag, aan fietsen klust. Gelet op deze geringe omvang is volgens hem van een op geld waardeerbare activiteit geen sprake. Wat betreft de advertenties op Marktplaats betoogt eiser dat hij in de periode van 16 januari 2012 tot en met 18 juli 2015 52 advertenties op zijn eigen account heeft geplaatst. Dit is incidentele verkoop van privégoederen. In de periode van 1 september 2013 tot en met 19 november 2019 zijn er 2004 advertenties geplaatst op vijf accounts die van vrienden van eiser zijn. De goederen die werden verkocht waren van eisers vrienden. Eiser hielp hen door af en toe de advertenties in de gaten te houden en hierop te reageren. Eiser heeft hier geen geld voor ontvangen. Twee vrienden van eiser hebben hierover een verklaring afgelegd.
5.1.
De te beoordelen periode loopt van 24 mei 2012 tot en met 29 november 2019.
5.2.
Voorop staat dat het hier gaat om een voor eiser belastend besluit, namelijk de intrekking en herziening van zijn recht op bijstand en de terugvordering van de over de te beoordelen periode verstrekte kosten van bijstand. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en herziening is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstand verlenend orgaan. De opbrengsten van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, worden in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan. [1]
5.4.
Niet in geschil is dat uit verweerders onderzoek blijkt dat vanaf 16 januari 2012 een groot aantal advertenties op Marktplaats zijn geplaatst met meerdere accounts waar eiser toegang tot had. Uit de informatie van Marktplaats blijkt dat voor het overgrote deel fietsen werden aangeboden. Daarnaast zijn onder meer witgoed, auto’s, mobiele telefoons en computers aangeboden. Gelet op de aard, de regelmaat en het grote aantal van de advertenties moeten deze als handel worden aangemerkt.
5.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de advertenties op zijn eigen account de incidentele verkoop van privégoederen betreft en de overige advertenties slechts van vrienden van eiser zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om een onderscheid te maken tussen de advertenties die eiser heeft geplaatst op het account dat aan zijn e-mailadres is gekoppeld en de overige accounts, nu vast staat dat eiser ook toegang had tot die accounts.
5.6.
Over eisers stelling dat er slechts sprake was van een vriendendienst overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens het gesprek met verweerder heeft eiser onder andere verklaard dat hij fietsen (van vrienden) repareert om deze vervolgens (voor hen) via Marktplaats te verkopen. Eiser heeft dus zelf verkoopactiviteiten verricht. Eiser mag aan deze verklaring worden gehouden. [2] De rechtbank ziet geen bijzondere omstandigheden om eiser hier niet aan te houden. Zo is niet gebleken dat eiser door medische problematiek niet in staat was om een verklaring af te leggen. Daarnaast volgt uit het verslag van het gesprek dat nadat de tolk het gesprek moest verlaten via de tolkentelefoon een nieuwe tolk aanwezig was. De rechtbank acht de verklaring van eiser ten overstaan van verweerder dan ook geloofwaardig.
5.7.
De aard en omvang van de activiteiten die eiser verricht gaan verder dan een vriendendienst, zodat sprake is van op geld waardeerbare arbeid in de vorm van internethandel. Het had eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat dit van belang kon zijn voor het recht op bijstand. Door verweerder hierover niet te informeren heeft eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
Heeft verweerder de bijstand terecht ingetrokken, herzien en teruggevorderd?
6. Een schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is vervolgens aan de betrokkene, in dit geval dus aan eiser, om aannemelijk te maken dat hij indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.
6.1.
Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat hij slechts geringe inkomsten heeft verworven uit de enkele verkoop van privégoederen en dat sommige advertenties meerdere keren zijn geplaatst, maar hij heeft dit standpunt op geen enkele wijze onderbouwd door bijvoorbeeld een administratie of boekhouding te overleggen. Daarom kan niet worden vastgesteld hoeveel eiser met de internethandel heeft verdiend. Dit betekent dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting door eiser het recht op bijstand niet is vast te stellen. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de te beoordelen periode recht op (aanvullende) bijstand heeft, is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder de bijstandsuitkering van eiser terecht heeft ingetrokken, herzien en teruggevorderd.
6.2.
Van dringende redenen op grond waarvan verweerder van terugvordering van de bijstand had moeten afzien, is niet gebleken. De rechtbank is zich ervan bewust dat het bedrag van de terugvordering aanzienlijk is, maar dit vormt op zichzelf niet een dergelijke reden. Bij de invordering van het bedrag moet verweerder namelijk rekening houden met de aflossingscapaciteit van eiser en geniet eiser de bescherming van de beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiser terecht is ingetrokken, herzien en teruggevorderd tot een (bruto) bedrag van € 111.824,93. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijg ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 augustus 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1995.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512 en van 24 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1605