ECLI:NL:RBDHA:2022:6845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/09/630345 / KG ZA 22-490
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van registratie in Incidentenregister en herstel bankrelatie na fraude met bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die slachtoffer is van oplichting, en de Coöperatieve Rabobank U.A. De eiser vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het Incidentenregister, het Extern Verwijzingsregister (EVR) en het Intern Verwijzingsregister (IVR), alsook de herstelling van zijn bankrelatie met Rabobank. De eiser had op 9 november 2021 een aantal verdachte transacties op zijn bankrekening, die verband hielden met oplichting van andere klanten van Rabobank. De Rabobank had zijn rekening geblokkeerd en zijn gegevens geregistreerd in de genoemde registers, wat leidde tot de beëindiging van zijn bankrelatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de registratie in het Incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd was, maar dat de duur van de registratie niet langer dan twee jaar mocht zijn. De rechtbank oordeelde ook dat Rabobank de bankrelatie met de eiser moest herstellen, mits hij binnen een week na het vonnis een convenantrekening zou krijgen. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van de integriteit van de financiële sector, maar ook de noodzaak om de eiser niet onterecht te benadelen in zijn toegang tot bankdiensten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/630345 / KG ZA 22-490
Vonnis in kort geding van 7 juli 2022
in de zaak van
[eiser]te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. H. Weisfelt te Den Haag,
tegen:
de Coöperatieve Rabobank U.A.te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘Rabobank’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door Rabobank overgelegde conclusie van antwoord met producties.
1.2.
Op 23 juni 2022 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door beide partijen pleitnotities overgelegd. Ter zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is geboren op [geboortedatum] .
2.2.
[eiser] had bij Rabobank sinds 16 april 2010 een (studenten)betaalrekening (hierna: de betaalrekening), sinds november 2018 twee spaarrekeningen en daarnaast nog een Beleggersrekening Particulier.
2.3.
[eiser] heeft op 9 november 2021 een LiteBit account aangemaakt. LiteBit is een platform waar cryptovaluta kan worden gekocht, verkocht en beheerd.
2.4.
Op 9 november 2021 hebben op de betaalrekening de volgende overboekingen plaatsgevonden (in de hierna te vermelden volgorde):
­ er is € 1.023,84 ontvangen van [A] (hierna: [A] );
­ er is €1.000,= (om 18.33 uur) overgeboekt naar LiteBit (voor de aankoop van LiteBit credits);
­ er is € 89,24 ontvangen van [A] ;
­ er is € 9.753,82 ontvangen van [X] (hierna: [X] );
­ er is € 4.922,= (om 19.53 uur) overgemaakt naar LiteBit (voor de aankoop van LiteBit credits)
­ er is € 4.942,= (om 19.55 uur) overgemaakt naar LiteBit (voor de aankoop van LiteBit credits).
2.5.
Op het LiteBit account van [eiser] zijn op 9 november 2021 om 18.38 uur voor een bedrag van €1.000,= Bitcoins gekocht en om 19.57 uur zijn voor een bedrag van € 9.800,= de cryptovaluta Ethereum gekocht. Vervolgens zijn de Bitcoins om 19.10 uur naar een andere cryptowallet overgeheveld. De Ethereum zijn om 19.58 naar een andere cryptowallet overgeheveld.
2.6.
[A] bankiert bij Rabobank en [X] bankiert bij ING Bank N.V. (hierna: ING). Op 9 november 2021 hebben zij melding gedaan bij Rabobank respectievelijk ING dat zij slachtoffer zijn geworden van oplichting en dat de betaalrekening van [eiser] ongerechtvaardigd was verrijkt. Zij hebben op 14 december 2021 ( [A] ) respectievelijk 15 november 2021 ( [X] ) aangifte gedaan van oplichting. In de aangiftes staat, kort weergegeven, vermeld dat [A] en [X] telefonisch zijn benaderd door een persoon die zich voordeed als medewerker van Rabobank / ING en dat die persoon [A] en [X] uit naam van de betreffende bank heeft bewogen geld over te boeken naar de bankrekening van [eiser] .
2.7.
Naar aanleiding van de meldingen van [A] en [X] en omdat er sprake was van ongebruikelijk betalingsverkeer heeft Rabobank de betaalrekening op 9 november 2021 geblokkeerd. Rabobank heeft LiteBit op 10 november 2021 verzocht de transacties van de betaalrekening naar het LiteBit account van [eiser] ongedaan te maken/tegen te houden, maar dit bleek slechts mogelijk voor een bedrag van € 63,60. Dit bedrag is door LiteBit weer overgeboekt naar de betaalrekening en vervolgens retour geboekt aan [A] of [X] .
2.8.
In de nacht van 9 op 10 november 2021 heeft [eiser] (via internet) contact opgenomen met de politie om aangifte te doen van oplichting. Op 15 november 2021 heeft [eiser] een intake afspraak gehad en vervolgens is op 13 december 2021 zijn aangifte opgenomen. In het proces-verbaal van aangifte staat dat [eiser] heeft verklaard dat hij zelf slachtoffer is van oplichting door een persoon die hij in de wachtkamer bij de dierenarts heeft ontmoet (hierna: de onbekende derde).
2.9.
Bij brief van 17 november 2021 heeft Rabobank aan [eiser] bericht dat zij melding heeft ontvangen van betrokkenheid van de rekening van [eiser] bij fraude, dat zij naar aanleiding daarvan de bankrekening van [eiser] heeft geblokkeerd en dat zij graag meer informatie wil ontvangen over de transacties van 9 november 2021. In reactie hierop heeft de advocaat van [eiser] bij e-mail van 3 december 2021 als volgt bericht:
“(…)
Zoals eerder aan u uitgelegd is [eiser] slachtoffer geworden van een geraffineerde oplichting en nadat hij eerst als verdachte was aangemerkt door de aangifte van [X] is hij inmiddels als slachtoffer aangemerkt van oplichting.
Het heeft even geduurd voordat cliënt hiervan formeel aangifte kon doen.
Dit had niets met [eiser] te maken maar met de capaciteit bij de politie.
Uiteindelijk heeft hij gisteren aangifte gedaan en deze wordt nu uitgewerkt en komt volgende week als definitieve versie uw kant op. Dan kunt u in het officiële stuk lezen dat hier geen sprake is geweest van misbruik door [eiser] .
(…)”
2.10.
Bij brief van 22 maart 2022 heeft Rabobank aan [eiser] bericht dat zijn gegevens zijn per 9 november 2021 voor een periode van vier jaar zijn opgenomen in het Incidentenregister, het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR) en het Intern Verwijzingsregister (hierna: IVR) vanwege zijn betrokkenheid bij frauduleuze transacties voor een totaalbedrag van € 10.867,50 op 9 november 2021 ten gunste van de betaalrekening. In de brief staat verder dat aangifte is gedaan bij de politie en dat voldoende aannemelijk is dat [eiser] bij een incident betrokken is of is geweest en dat is vastgesteld dat voldaan is aan de opnamecriteria voor registratie in het Incidentenregister, het bijbehorend Extern Verwijzingsregister en het Intern Verwijzingsregister.
2.11.
Bij de brief van 22 maart 2022 is een bijlage gevoegd waarin een toelichting op de registraties staat. Hierin staat het volgende:
“Incidentenregister
Het Incidentenregister is de naam van de onderzoeksadministratie van de Afdeling Veiligheidszaken. In het Incidentenregister staan feiten en omstandigheden die worden vastgelegd over een incident, wat er is gebeurd en wie daarbij betrokken is. Ook het uitgevoerde onderzoek dat naar aanleiding van het incident is gedaan, wordt hierin opgenomen. Dit gebeurt op basis van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. De bewaartermijn van de registratie is maximaal acht jaar. Dit kan langer worden als u gedurende de bewaartermijn opnieuw betrokken raakt bij een ander incident.
Het Incidentenregister heeft tot doel het ondersteunen van activiteiten die gericht zijn op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector. Het Incidentenregister van de Rabobank wordt beheerd en is uitsluitend in te zien door de afdeling Veiligheidszaken (Financial Economic Crime) van de Rabobank. Deze afdeling kan geregistreerde gegevens op verzoek ook delen met de afdeling Veiligheidszaken van andere financiële instellingen die aan het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen deelnemen of aan de fraudeloketten van de brancheverenigingen. De gegevens mogen alleen gedeeld worden na een zorgvuldige belangenafweging.
Extern Verwijzingsregister (EVR)
Het EVR is gekoppeld aan het Incidentenregister. In het EVR worden gegevens (naam, geboortedatum en/of KvK-nummer) van (rechts)personen opgenomen wanneer deze voldoen aan de criteria die opgenomen zijn in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. De bewaartermijn van de registratie is maximaal acht jaar. Dit kan langer worden als u gedurende de bewaartermijn opnieuw betrokken raakt bij een ander incident.
Medewerkers van deelnemende financiële instellingen kunnen toetsen of een (rechts)persoon wel (HIT) of niet (NO HIT) voorkomt in het EVR. De toetser ziet in geval van een HIT niet waarom een (rechts)persoon in het systeem is opgenomen. Deze informatie is alleen beschikbaar voor de afdeling Veiligheidszaken. Iedere bank heeft een eigen afdeling Veiligheidszaken. Is de HIT afkomstig van een andere deelnemende bank, dan zal de afdeling Veiligheidszaken van de toetsende bank contact opnemen met de afdeling Veiligheidszaken van de registrerende bank met als doel informatie over de registratie te ontvangen. De afdeling Veiligheidszaken van de Financiële Instelling waar u een product wilt kopen of in dienst wil treden beoordeelt welk risico zij lopen
Komen uw gegevens in het EVR voor? Dan kan en mag een financiële instelling bijvoorbeeld weigeren een relatie met u aan te gaan of een product aan u te verkopen.
Intern Verwijzingsregister (IVR)
In het IVR van de Rabobank worden gegevens (naam, geboortedatum en/of KvKnummer) van (rechts)personen opgenomen wanneer de veiligheid en integriteit van de Rabobank, haar medewerkers of cliënten is of kan worden geschaad. De bewaartermijn van de registratie is maximaal acht jaar. Dit kan langer worden als u gedurende de bewaartermijn opnieuw betrokken raakt bij een ander incident.
Medewerkers van Rabobank en haar dochterondernemingen kunnen toetsen of een (rechts)persoon wel (HIT) of niet (NO HIT) voorkomt in het IVR. De toetser ziet in geval van een HIT niet waarom een (rechts)persoon in het systeem is opgenomen. Deze informatie is alleen beschikbaar voor de afdeling Veiligheidszaken van Rabobank en haar dochterondernemingen.
De registratie in het IVR vindt plaats met inachtneming van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).
Komen uw gegevens in het IVR voor? Dan kan en mag de Rabobank Groep bijvoorbeeld weigeren u in dienst te nemen, een relatie met u aan te gaan of een product aan u te verkopen. Andere financiële instellingen (banken en verzekeraars) buiten de Rabobank Groep, hebben geen toegang tot dit systeem. Zij kunnen dus niet toetsen of gegevens in het IVR van de Rabobank zijn opgenomen.”
2.12.
Bij brief van 31 maart 2022 heeft Rabobank [eiser] bericht dat zij de klantrelatie met hem, met gebruikmaking van de opzeggingsbevoegdheid opgenomen in artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden, beëindigt met ingang van 1 juni 2022, omdat Rabobank op basis van de reden voor registratie in het Incidentenregister, IVR en EVR heeft vastgesteld dat sprake is van niet-integer gedrag en dat Rabobank daarom de relatie met [eiser] niet wil continueren. In de brief is [eiser] erop gewezen dat iedereen vanaf 18 jaar in Nederland recht heeft op een basisbankrekening om deel te kunnen nemen aan het betalingsverkeer, en dat hij een verzoek kan indienen voor het aanvragen van zo een rekening. Rabobank heeft daarbij verwezen naar naar www.basisbankregeling.nl.
2.13.
Bij e-mail van zijn advocaat van 5 april 2022 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen opname van zijn gegevens in de registers. Bij brief van 28 april 2022 heeft Rabobank dit bezwaar afgewezen.
2.14.
ING heeft het bedrag dat [X] op 9 november 2021 heeft overgeboekt naar de betaalrekening aan hem vergoed en probeert nu dit bedrag op [eiser] te verhalen.
2.15.
[eiser] heeft op 1 juni 2022 een convenant bankrekening aangevraagd bij Rabobank. Tot op het moment van de zitting heeft Rabobank daarop nog niet beslist.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, zakelijk weergegeven:
I. Rabobank op straffe van een dwangsom te veroordelen alle (persoons)gegevens van [eiser] uit het IVR, het Incidentenregister en het EVR en alle eventuele overige (fraude)registers waarin Rabobank deze gegevens heeft geregistreerd te verwijderen en verwijderd te houden, althans Rabobank te veroordelen die registratie in duur te beperken tot maximaal één jaar;
II. Rabobank te veroordelen om de (reguliere) bankrelatie met [eiser] te herstellen;
met veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] is zelf (ook) slachtoffer geworden van oplichting. De registraties door Rabobank voldoen niet aan de voorwaarden. Die registraties moet daarom worden verwijderd en de bankrelatie met [eiser] moet worden hersteld.
3.3.
Rabobank voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Spoedeisend belang
4.1
Rabobank heeft de bankrelatie beëindigd per 1 juni 2022. [eiser] beschikt vanaf die datum niet over een bankrekening en heeft dus een spoedeisend belang bij zijn vordering tot herstel van de bankrelatie met Rabobank. Gelet op de hiervoor omschreven reikwijdte en de mogelijke consequenties van de door [eiser] bestreden registraties is ook zijn spoedeisend belang bij verwijdering van zijn persoonsgegevens uit die registers gegeven.
Registratie in het Incidentenregister en het EVR
4.2
Rabobank heeft de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister en het EVR geregistreerd op grond van de criteria van het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen 2021 (hierna: het Protocol). Met het Protocol geven de aangesloten financiële instellingen uitvoering aan hun wettelijke verplichtingen om maatregelen te treffen ter bescherming van de integriteit van de financiële sector.
4.3
Opname in het incidentenregister en het EVR is een verwerking van persoonsgegevens en moet voldoen aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het is vaste rechtspraak dat het Protocol voldoende waarborgen biedt voor een rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Het Protocol dient daarom tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het incidentenregister en het EVR gerechtvaardigd is.
4.4
Voor vastlegging van gegevens in het incidentenregister is op grond van artikel 3.1.1 van het Protocol vereist dat sprake is van een ‘(mogelijk) incident’, in artikel 2 van het Protocol omschreven als:
“een gebeurtenis die als gevolg heeft, zou kunnen hebben of heeft gehad dat de belangen,
integriteit of veiligheid van de cliënten of medewerkers van een Financiële Instelling, de
Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding zijn of kunnen zijn,
zoals het falsificeren van nota’s, identiteitsfraude, skimming, verduistering in
dienstbetrekking, phishing en opzettelijke misleiding”.
4.5.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Protocol is vereist dat de registratie geschiedt ten behoeve van het in artikel 4.1.1 van het Protocol genoemde doel, kort gezegd: het ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de integriteit van de financiële sector.
4.6
Op grond van artikel 5.2.1 van het Protocol is opname in het EVR kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (i) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (ii) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.
4.7
Voor verwerking van persoonsgegevens in het incidentenregister en het EVR dient sprake te zijn van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen. Een veroordeling door de strafrechter is echter niet vereist. Als maatstaf geldt dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, in die zin dat de te verwerken strafrechtelijke persoonsgegevens in voldoende mate moeten vaststaan. Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling is te onderbouwen en te concretiseren waarom zij tot registratie is overgegaan (zie HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720, r.o. 4.4. en hof Arnhem-Leeuwarden 7 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8710, r.o. 5.4).
4.8
Naar voorlopig oordeel is sprake van zodanige concrete feiten en omstandigheden dat zij een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring in de zin van artikel 350 Wetboek van Strafvordering (Sv) kunnen dragen (zoals vereist voor opname in het EVR) en daarmee ook van een (mogelijk) incident als bedoeld in de artikelen 3.1.1 en 2 van het Protocol (zoals vereist voor opname in het incidentenregister). Daartoe is het volgende redengevend.
4.9
Vaststaat dat [A] en [X] op 9 november 2021 slachtoffer zijn geworden van oplichting doordat zij telefonisch zijn benaderd door een persoon die zich voordeed als medewerker van Rabobank / ING en dat die persoon [A] en [X] uit naam van de betreffende bank heeft bewogen geld over te boeken naar de betaalrekening van [eiser] . De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat [eiser] betrokken is geweest bij deze fraude, ook als wordt uitgegaan van zijn versie van wat er is gebeurd. Hij heeft op 9 november 2021 een LiteBit account aangemaakt op een wijze die het voor de onbekende derde (of diens handlangers) mogelijk maakte ook over die account te beschikken. [eiser] heeft daarover zelf verklaard dat de onbekende derde hem heeft geholpen bij het aanmaken van het account, en, zo begrijpt de voorzieningenrechter, tijdens dat proces op de hoogte kan zijn geraakt van de benodigde informatie om over dat account te kunnen beschikken. Daarnaast heeft [eiser] op 9 november 2021 de inlogcode van het LiteBit account per Whatsapp aan de onbekende derde (of diens handlangers) verstrekt. Hierdoor heeft [eiser] het mogelijk gemaakt dat derden konden beschikken over het account en de daarop gestorte gelden/cryptocurrency. [eiser] heeft erkend zélf de gelden van [A] en [X] die op 9 november 2021 op zijn rekening werden gestort naar zijn LiteBit account te hebben overgeboekt. De derde(n) heeft/hebben vervolgens heel snel nadat [eiser] met de van [A] en [X] afkomstige gelden cryptocurrency had gekocht en op zijn LiteBit account gezet, alle tegoeden daarvan afgehaald. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [eiser] op zijn minst heeft toegelaten dat zijn betaalrekening werd gebruikt voor handelingen waarvan hij minstgenomen moest begrijpen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat dit frauduleuze handelingen waren.
4.1
Voor zover [eiser] betoogt dat hij dit niet heeft kunnen of moeten begrijpen en dat dit eraan in de weg staat om aan te kunnen nemen dat de vastgestelde gedragingen een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld moeten opleveren, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet. Volgens [eiser] heeft hij in de wachtkamer bij de dierenarts een onbekende, iets oudere, jongeman (de onbekende derde) ontmoet met wie hij in gesprek raakte over de handel in crypto. Na uitwisseling van contactgegevens via Snapchat hebben de heren de daaropvolgende dagen intensief contact gehad over crypto via social media. De onbekende derde vertelde [eiser] dat hij een eigen bedrijf wilde beginnen en cursussen wilde gaan aanbieden over handelen in cryptovaluta. Tijdens een ontmoeting op 9 november 2021 gaf de onbekende derde aan dat hij bereid was om [eiser] te helpen bij de handel in cryptovaluta en hem daartoe een startbedrag te willen verstrekken. Hij zou [eiser] dan begeleiden en vertellen welke cryptocurrency hij diende aan te schaffen. In ruil hiervoor mocht [eiser] 60% van de winst houden. De onbekende derde heeft zijn naam en adresgegevens niet verstrekt en [eiser] heeft daar ook niet naar gevraagd. Dit alles heeft zich volgens [eiser] in minder dan een week afgespeeld. Ook als in aanmerking wordt genomen dat [eiser] slechts negentien jaar oud was ten tijde van dit gebeuren, en dus nog jong en onervaren in het maatschappelijk verkeer, had hij beter moeten en kunnen weten. Dit gelet op de combinatie van de omstandigheden dat
[eiser] een HBO student is dus beschikt over meer dan gemiddelde verstandelijke vermogens,
hij niet wist met wie hij van doen had en de onbekende derde minder dan een week tevoren voor het eerst had ontmoet,
hem een fors aandeel in de winst werd voorgespiegeld zonder dat hij zelf ook maar enig bedrag behoefde in te zetten voor de cryptohandel,
de onbekende derde de aankoop van de cryptovaluta via de bankrekening van [eiser] wilde laten lopen, zonder daarvoor enige, laat staan een overtuigende, verklaring te geven die uitsloot dat er misbruik zou worden gemaakt van de betaalrekening,
er op 9 november 2021 forse bedragen op de betaalrekening van [eiser] werden bijgeschreven afkomstig van twee andere bankrekeningen op naam van [A] en [X] , namen die op het eerste gezicht niet te herleiden waren naar de onbekende derde,
[eiser] daarin geen aanleiding heeft gezien navraag te doen naar de herkomst van die bedragen en/of dat zelf te verifiëren,
[eiser] wist of had kunnen weten dat de onbekende derde de gelden vanaf de LiteBit account kon wegsluizen omdat hij beschikte over de daarvoor nodige gegevens en ook daadwerkelijk heeft kunnen zien dat er crypto werden weggesluisd: de gekochte Bitcoins zijn al om 19:10 uur door de onbekende derde of diens handlangers naar een andere cryptowallet overgeheveld en dit heeft [eiser] er niet van weerhouden om meer dan een half uur daarna, om 19:53 en om 19:55 uur, bedragen van € 4.922 en € 4.942,- vanaf zijn betaalrekening over te maken naar LiteBit.
4.11
Of, wanneer en hoe [eiser] precies melding heeft gemaakt bij Rabobank van hetgeen er op 9 november 2021 is voorgevallen, kan in het midden blijven. Onbetwist is immers dat [eiser] pas contact met Rabobank heeft gehad nádat de fraude was voltooid en de registratie ziet op deze fraude. Dat [eiser] mogelijk op zijn beurt is opgelicht door de onbekende derde maakt het voorgaande niet anders. Hij heeft geen enkel objectief aanknopingspunt aangevoerd dat zijn gestelde volledige vertrouwen in de onbekende derde kan rechtvaardigen. Zijn jonge leeftijd en de intensiviteit van het contact in de korte tijd dat de fraude plaatsvond is daartoe onvoldoende. Dat [eiser] strafrechtelijk (nog?) niet wordt vervolgd, doet aan het voorgaande ook niet af. Verifieerbare informatie vanuit het Openbaar Ministerie hierover ontbreekt zodat thans niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het standpunt van [eiser] dat geen sprake is van een zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld. Tussenconclusie is dan ook dat voldaan is aan de vereisten van artikel 5.2.1 onder b van het Protocol en eveneens aan het vereiste van artikel 3.1.1 van het Protocol dat sprake is van een (mogelijk) incident.
4.12
Genoemde gedragingen, die [eiser] te verwijten zijn, vormen in beginsel een bedreiging voor de (financiële) belangen van cliënten van Rabobank en voor Rabobank zelf en voor de integriteit en (afhankelijk van de schaal zelfs) voor de continuïteit van de financiële sector. Doordat [eiser] heeft toegelaten dat zijn betaalrekening werd gebruikt voor fraude heeft hij er immers een belangrijke bijdrage aan geleverd dat de fraude tot uitvoering werd gebracht. Daarmee is eveneens voldaan aan artikel 5.2.1. onder a van het Protocol. De gedragingen hebben verder tot gevolg dat de belangen, integriteit of veiligheid van de cliënten van een Financiële Instelling, de Financiële Instelling zelf of de financiële sector als geheel in het geding (kunnen) zijn zoals vereist in artikel 3.1.1. van het Protocol.
4.13
Dan rest de vraag of opname van de persoonsgegevens van [eiser] in het incidentenregister en het EVR proportioneel is. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] eerder met justitie in aanraking is geweest of een andere vermogensrechtelijke misstap heeft begaan. Uitgangspunt is daarom dat dit de eerste keer is dat hij gedragingen als thans onderwerp van geschil heeft verricht. Hij was ten tijde van de gedragingen negentien jaar oud. Op die leeftijd mag van een HBO student als [eiser] verwacht worden dat hij oog en begrip heeft voor de gevolgen van zijn gedrag voor anderen. Zijn gedrag heeft ertoe geleid dat zijn bankrekening per 1 juni 2022 is stopgezet en dat zijn gegevens zijn opgenomen in drie registers, waardoor hij geconfronteerd is met de dreiging dat hij voor langere tijd bij alle financiële instellingen grote problemen zal ondervinden met het doen of ontvangen van betalingen, ook eventuele toekomstige betalingen in de toekomst voor studiefinanciering, toeslagen of loon. De ouders van [eiser] zijn op de hoogte van het hele gebeuren en steunen hem en zijn daartoe financieel, zoals onweersproken is gesteld, uitstekend in staat. De wens van [eiser] om geld te verdienen in de crypto-handel lijkt dan ook niet te zijn ingegeven door (dreigende) financiële nood. De verweten gedragingen hebben zich afgespeeld in een periode van minder dan een week. Onder die omstandigheden acht de voorzieningenrechter het risico dat [eiser] zich opnieuw schuldig zal maken aan dit soort gedragingen niet zodanig substantieel dat dit een langere opname in het EVR en het incidentenregister dan voor de duur van twee jaren rechtvaardigt. Opname van de gegevens voor de duur van vier jaar acht de voorzieningenrechter in dit geval niet proportioneel. In zoverre is dus niet voldaan aan artikel 5.2.1 onder c van het Protocol en is ook de vermelding in het incidentenregister langer dan twee jaar disproportioneel.
Registratie in het IVR
4.14
Voor opneming van persoonsgegevens in het IVR gelden minder strenge eisen dan voor opneming in het incidentenregister en EVR, omdat deze registraties alleen voor de instelling zelf (en de met haar verbonden rechtspersonen) zichtbaar zijn. Nu aan de voorwaarden voor opneming in het incidentenregister en het EVR is voldaan, is ook voldaan aan de voorwaarden voor opneming in het IVR, met dien verstande dat ook voor deze registratie een duur van twee jaar proportioneel voorkomt.
4.15
Het voorgaande brengt mee dat het onder I gevorderde zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld. Oplegging van een dwangsom is niet aangewezen. Rabobank heeft aangegeven een eventuele veroordeling zonder meer te zullen nakomen en de voorzieningenrechter gaat ervanuit dat deze toezegging wordt nagekomen.
Opzegging bankrelatie
4.16
Vervolgens zal worden beoordeeld of er aanleiding bestaat Rabobank te gebieden de bankrelatie met [eiser] te herstellen en dus moet de vraag worden beantwoord of voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat de opzegging van de overeenkomsten met [eiser] door Rabobank standhoudt.
4.17
Uit artikel 35 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden en Voorwaarden betalen en online diensten 2021 (hierna: ABV) volgt dat Rabobank de bevoegdheid heeft om de overeenkomst op te zeggen. Rabobank heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De vraag is of het gebruikmaken door Rabobank van deze contractuele opzeggingsbevoegdheid, gelet op alle omstandigheden van het geval, in strijd is met haar zorgplicht van artikel 2 ABV en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (zie artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek en het arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929, ING/De Keijzer).
4.18
De beoordeling of sprake is van een onaanvaardbare opzegging komt daarmee neer op een belangenafweging. Het belang van Rabobank bij de opzegging moet worden afgewogen tegen het belang van [eiser] bij voortzetting van de bankrelatie. Deze afweging moet plaatsvinden aan de hand van alle ten tijde van de opzegging bekende feiten en omstandigheden. Het gaat er immers om of Rabobank, gelet op de haar toen bekende feiten en omstandigheden en met inachtneming van de belangen van [eiser] , de overeenkomsten mocht opzeggen.
4.19
In het kader van de hiervoor vermelde belangenafweging is mede van belang de in artikel 2 lid 1 ABV vermelde zorgplicht van Rabobank. Op grond van deze zorgplicht moet Rabobank bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht nemen en naar beste vermogen rekening houden met de belangen van [eiser] . Aan de andere kant is mede van belang de verplichting van [eiser] om op grond van artikel 2 lid 2 ABV eraan mee te werken dat Rabobank aan haar verplichtingen tegenover toezichthouders kan voldoen en om geen misbruik te (laten) maken van haar diensten, bijvoorbeeld door middel van activiteiten die schadelijk zijn voor de reputatie van Rabobank en die de werking van de betrouwbaarheid van het financiële stelsel kunnen schaden. Daarnaast is relevant dat [eiser] een groot belang heeft bij een betaalrekening bij een bank, omdat het voor hem anders vrijwel onmogelijk wordt om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Om die reden kan een consument op grond van artikel 4:71f Wft aanspraak maken op een (basis)betaalrekening, ook wel convenantrekening genoemd.
4.2
Naar voorlopig oordeel heeft Rabobank voldaan aan haar zorgplicht. Voor zover [eiser] bedoelt te stellen dat Rabobank rondom de fraude onzorgvuldig jegens hem heeft gehandeld, wordt hij daarin niet gevolgd. Rabobank heeft onbetwist gesteld dat de betaalrekening op 9 november 2021 vóór 21:15 uur is geblokkeerd (middels een reservering). Dit acht de voorzieningenrechter, gelet op het tijdstip van de laatste overboeking naar LiteBit om 19:55 uur, voldoende tijdig en zorgvuldig. Gesteld noch gebleken is immers dat [eiser] de Rabobank eerder dan om 21:15 op de hoogte heeft gesteld van de fraude. Rabobank heeft haar zorgplicht tegenover [eiser] verder ingevuld door hem twee maanden na de opzegging de tijd te geven om een convenantrekening aan te vragen zodat hij niet zonder bankrekening zou komen te zitten. Uitgaande van de door Rabobank vermelde gemiddelde verwerkingstijd van dergelijke verzoeken van twee tot drie weken, is deze termijn redelijk en zorgvuldig.
4.21
Hiervoor is al overwogen dat Rabobank voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] heeft meegewerkt aan fraude met behulp van zijn betaalrekening. Op grond van de op Rabobank rustende verplichting tegenover toezichthouders om geen misbruik te (laten) maken van haar diensten heeft Rabobank een gerechtvaardigd en zwaarwegend belang bij de opzegging. Daartegenover weegt het belang van [eiser] om deel te kunnen nemen aan het betalingsverkeer, wat met uitsluitend contant geld bijna onmogelijk is, en zijn belang te beschikken over een rekening om studiefinanciering, toeslagen, loon en andere betalingen te ontvangen en om betalingen te verrichten minder zwaar, mits hij wél kan beschikken over een convenantrekening. [eiser] is gedurende twee maanden na de opzegging in de gelegenheid gesteld deze aan te vragen, maar heeft ervoor gekozen de aanvraag pas op 1 juni 2022 in te dienen. Op de aanvraag is nog niet beslist.
4.22
Rabobank heeft ter zitting meegedeeld dat de convenantrekening pas kan worden verstrekt als het verzoek daartoe is ingediend met hulp van een erkende hulpverleningsorganisatie of bij overlegging van twee of drie onderbouwde afwijzingen van hulpverlenende instanties. [eiser] heeft daartegen aangevoerd dat hij geen hulpvraag heeft en zijn aanvraag dus zelfstandig heeft ingediend en dat het verkrijgen van de gevraagde afwijzingen, die dus niets meer inhouden dan een bevestiging van zijn eigen standpunt, vele weken duurt. Dit terwijl het de Rabobank allang duidelijk is dat hij geen hulpvraag heeft en geen andere problemen heeft en dat zijn ouders al jaren zonder problemen, privé en zakelijk, bankieren bij de Rabobank. Bij die stand van zaken, waarbij Rabobank kennelijk geen ander belang heeft bij het vereisen van informatie van hulpverlenende instanties dan het afvinken van een lijstje, acht de voorzieningenrechter het vasthouden door de Rabobank aan de eis van de informatie van hulpverleners voordat aan [eiser] een convenantrekening wordt verstrekt in strijd met de zorgplicht die zij tegenover [eiser] in acht moet nemen. Nu het verkrijgen van de benodigde informatie van hulpverleners hier niet aan de orde is, moet Rabobank in staat worden geacht op korte termijn de convenantrekening aan [eiser] te kunnen verstrekken, waarbij een termijn van een week na de datum van dit vonnis redelijk wordt geacht. Bij uitblijven daarvan moet Rabobank voorlopig de huidige betaalrekening herstellen totdat Rabobank de convenantrekening alsnog heeft verstrekt. Nog langere totale uitsluiting van het bankverkeer is een te zwaar middel omdat [eiser] daarmee feitelijk maatschappelijk wordt uitgesloten. Hierbij wordt aangetekend dat dit oordeel niet betekent dat [eiser] zijn aanvraag voor een convenantrekening kan intrekken of deze kan opzeggen met herstel van de oude betaalrekening tot gevolg. De vordering zal dan ook worden toegewezen in de hiervoor aangegeven zin.
Proceskosten
4.23
In de omstandigheid dat partijen over en weer op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Rabobank om de registratie van de persoonsgegevens van [eiser] in het Incidentenregister, het EVR en het IVR in duur te beperken tot maximaal twee jaar, gerekend vanaf 9 november 2021;
5.2
veroordeelt Rabobank om – indien [eiser] dan nog niet beschikt over een convenantrekening – uiterlijk op 14 juli 2022 de bankrelatie met [eiser] voor wat betreft de Rabo Studentenrekening met [rekeningnummer] te herstellen,
uitsluitendvoor de periode totdat Rabobank hem een convenantrekening heeft verstrekt;
5.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
th/idt