ECLI:NL:RBDHA:2022:7322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
AWB 21/2675 & AWB 21/2676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking bestreden besluit in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022 uitspraak gedaan in de procedure tussen een verzoeker met V-nummer [v-nummer] en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit ongegrond was verklaard. De verzoeker had ook een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 24 januari 2022 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in, maar weigerde een proceskostenvergoeding te geven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet tegemoet was gekomen aan de verzoeker, omdat de intrekking van het besluit was gebaseerd op gewijzigde omstandigheden in Afghanistan, en niet op de inhoudelijke beroepsgronden van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de intrekking van het besluit niet als tegemoetkomen kon worden beschouwd. De verzoeken om vergoeding van de proceskosten werden dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2675 & AWB 21/2676
uitspraak van de enkelvoudige kamer en van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022 in de zaken tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [v-nummer]

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Op 24 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en daarbij medegedeeld geen aanleiding te zien om over te gaan tot een proceskostenvergoeding.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 26 januari 2022 ingetrokken en daarbij verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Op 1 februari 2022 heeft verweerder voor zijn standpunt ten aanzien van een proceskostenveroordeling verwezen naar zijn brief van 24 januari 2022.

Overwegingen

1. De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) doet zonder zitting uitspraak op de verzoeken om proceskostenveroordeling. [1]
2. In de Awb is neergelegd dat, als een beroep of een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift of verzoekschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener kan worden veroordeeld in de proceskosten. [2]
3. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is van tegemoetkomen alleen sprake als het bestuursorgaan een in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op een grond die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit inhoudt. Intrekking van het besluit vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden houdt geen tegemoetkomen in en vormt daarom ook geen grond voor een proceskostenveroordeling. [3]
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet tegemoet gekomen is aan het beroep en het verzoek van verzoeker. In dit geval heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken vanwege de gewijzigde situatie in Afghanistan. Dit is een veranderde omstandigheid die zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet voordeed. Of het bestreden besluit ook ingetrokken had moeten worden vanwege de ingediende beroepsgronden, zoals verzoeker heeft betoogd, kan in het midden blijven, nu er al grond bestond om het bestreden besluit in te trekken vanwege de gewijzigde algemene situatie in het land van herkomst van verzoeker.
5. De rechtbank wijst de verzoeken daarom als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank wijst de verzoeken om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 8:54, eerste lid, en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing in voorlopige voorzieningsprocedures.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816), van 8 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1084) en van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1855).