ECLI:NL:RBDHA:2022:7405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
NL22.4963
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging en verlenging van verblijfsvergunningen in het kader van artikel 8 EVRM en economische belangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee Vietnamese eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvragen voor wijziging en verlenging van hun verblijfsvergunningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen zijn afgewezen op basis van de niet-naleving van de voorwaarden die aan de verblijfsvergunningen zijn verbonden. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder hun economische situatie en het recht op gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM, gewogen tegen de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank concludeert dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor de eisers om hun gezinsleven in Vietnam uit te oefenen en dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de inmenging in het gezinsleven gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.4963

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1] en [Naam 2], eisers

V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 augustus 2021 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor het wijzigen van de beperking van haar verblijfsvergunning en de aanvraag van eiser voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning afgewezen.
In het besluit van 23 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eisers stellen te zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2] en de Vietnamese nationaliteit te hebben.
2. Eiseres was in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’, welke bij besluit van 3 februari 2020 door verweerder is ingetrokken. Eiser had op zijn beurt een afhankelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 1]’. Zijn verblijfsvergunning is eveneens bij besluit van 3 februari 2020 ingetrokken. De dochter van eisers, geboren op [Geboortedatum 3], heeft een zelfstandige verblijfsvergunning regulier op grond van niet-tijdelijke humanitaire redenen. Zij studeert momenteel in Nederland.
3. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij verblijf beoogt in Nederland bij haar partner (zijnde eiser), maar eiser voldoet niet aan de eisen als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van het Vb. [1] Hij kan daarom niet optreden als referent. De aanvraag van eiser om zijn verblijfsvergunning te verlengen is afgewezen omdat hij niet meer voldoet aan de beperking van zijn verblijfsvergunning, nu de verblijfsvergunning van eiseres is ingetrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij is geconcludeerd dat geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. [2] Verweerder stelt dat weliswaar sprake is van een inmenging in eisers recht op uitoefening van het gezinsleven met hun dochter, echter is deze inmenging gerechtvaardigd. Het staat eisers dochter vrij om samen met eiser in Vietnam te gaan wonen. Het is haar eigen keuze om in Nederland te blijven.
4. Eisers voeren aan dat terecht in hun voordeel is meegewogen dat eiser een eigen inkomen geniet, waardoor eisers geen beroep doen op de publieke middelen. Dit is een concreet belang, waar verweerder zich slechts beroept op abstracte belangen, te weten de bescherming van de arbeidsmarkt en de door de overheid betaalde voorzieningen zoals
onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. Eisers volgen geen onderwijs en hebben geen medische problemen. Wel maken zij gebruik van de Nederlandse infrastructuur, maar dit zou niet zwaarder moeten wegen dan de uitoefening van het gezinsleven van eisers. Eisers verwijzen in het kader van het kenbaar afwegen van de belangen van vreemdelingen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en het deugdelijk motiveren van deze afweging naar uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam en Haarlem [3] , en de Afdeling. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld aan de verlening van de door hen beoogde verblijfsvergunningen en in zoverre dus niet in aanmerking komen daarvoor. Verder is niet in geschil dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM. Slechts in geschil is de wijze waarop verweerder het economische belang van de Nederlandse staat heeft gemotiveerd en de zwaarte die aan dit belang is toegekend.
6. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn familie-, gezins- of privéleven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd weergegeven waarom geen sprake is van een onrechtvaardige inmenging in het gezinsleven van eisers. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat er geen objectieve belemmering is voor eisers om hun gezinsleven in Vietnam uit te oefenen. Gelet op het feit dat dergelijke objectieve belemmeringen ontbreken, heeft verweerder minder zwaar gewicht mogen toekennen aan het feit dat eiser een eigen inkomen heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt en geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie uitspraken van 21 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11572, en 4 maart 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:1615, welke in hoger beroep is bevestigd op 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2123.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2321.