ECLI:NL:RBDHA:2022:7512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
25 juli 2022
Zaaknummer
NL22.6102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND

In deze zaak heeft eiser op 8 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 11 juli 2022 alsnog op de asielaanvraag beslist. De rechtbank heeft besloten om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, conform artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft aangevoerd dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND in strijd is met het Unierechtelijke gelijkswaardigheidsbeginsel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is en dat er geen procesbelang meer is, aangezien er inmiddels een besluit op de asielaanvraag is genomen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, eiser recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

-RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.6102

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

ProcesverloopEiser heeft op 8 april 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.

Verweerder heeft op 11 juli 2022 op de asielaanvraag van eiser beslist.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden.
Partijen hebben daarop niet gereageerd. De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de
asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat inmiddels alsnog een besluit op die
aanvraag is genomen zodat eiser om die reden in zoverre geen procesbelang meer heeft bij
dit beroep
2. Een procesbelang kan nog wel zijn gelegen in eisers verzoek om vast te stellen
hoeveel bestuurlijke dwangsommen er verbeurd zijn. In de inwilligende beschikking wijst verweerder erop dat artikel 8:55c van de Awb, op grond waarvan de bestuursrechter op verzoek de verbeurde bestuurlijke dwangsommen kan vaststellen, door artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) buiten toepassing is verklaard. Eiser stelt dat de Tijdelijke wet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkswaardigheidsbeginsel.
3. Op eisers beroep is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Deze Tijdelijke wet heeft – kort gezegd – de mogelijkheid tot het vaststellen van dwangsommen buiten toepassing verklaard. De stelling van eiser dat de Tijdelijke wet in strijd is met het unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel volgt deze rechtbank en zittingsplaats niet omdat de asielprocedure diverse wezenlijke verschillen kent ten opzichte van andere procedures. Voor zover eiser zich beroept op het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel [1] is deze rechtbank en zittingsplaats in navolging van zittingsplaats Rotterdam [2] van oordeel dat dit beroep niet kan slagen omdat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat geen nadere dwangsom aan deze uitspraak kan worden verbonden.
4. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser
gemaakte proceskosten. Ook wanneer een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, bestaat
daartoe de mogelijkheid. Dat is in het bijzonder het geval als het bestuursorgaan aan de
indiener van het beroep is tegemoetgekomen. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [3] Uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat sprake is van tegemoetkomen in situaties als die van eiser waarin hangende een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog een besluit wordt genomen. [4] Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht
voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50
bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van
€ 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat
de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig
nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zoals onder meer neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.
3.bijvoorbeeld de uitspraak van 15 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2068.
4.bijvoorbeeld de uitspraak