ECLI:NL:RBDHA:2022:7640
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van IOAW-uitkering na uitbetaling van pensioen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, die sinds 3 juli 2012 een uitkering ontving op grond van de IOAW, werd geconfronteerd met een herziening van zijn uitkering en een terugvordering van eerder verstrekte bedragen. Dit volgde op een inkomenssignaal van de belastingdienst, waarna werd vastgesteld dat eiser op 6 april 2020 een uitbetaling van zijn opgebouwde pensioen door Aegon had ontvangen. De gemeente herzag de IOAW-uitkering over de periode van 1 juni 2018 tot en met 31 maart 2020 en vorderde een bedrag van € 6.217,46 terug. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Eiser betoogde dat de uitbetaling van het pensioen niet terecht was toegerekend aan de genoemde periode, omdat het pensioen bedoeld was voor na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. De rechtbank oordeelde echter dat de gemeente terecht het pensioen als inkomen had aangemerkt en dat de terugvordering over de genoemde periode gerechtvaardigd was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente bevoegd was om de terugvordering uit te voeren, omdat eiser over dezelfde periode waarin hij IOAW-ondersteuning ontving, ook inkomsten had ontvangen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primair besluit door het terugvorderingsbedrag vast te stellen op € 6.115,67. De rechtbank droeg de gemeente op om het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden en veroordeelde de gemeente in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.841,-. Deze uitspraak werd gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A. Paul, griffier.