ECLI:NL:RBDHA:2022:7926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 24 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld, aangezien de Eurodac-bevraging, die op de eerste dag van de maatregel werd uitgevoerd, niet als een daadwerkelijke handeling kon worden beschouwd die gericht was op het vertrek van de vreemdeling. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er onvoldoende actie was ondernomen om de overdracht van de vreemdeling te realiseren. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en een schadevergoeding van € 1.100 toegekend aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 11 dagen. Daarnaast werden de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.518, voor vergoeding aan de gemachtigde van de eiser toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 24 juli 2022 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beiden via beeldverbinding. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring overweegt verweerder dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder vermeldt , onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, als zware gronden dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser betwist de zware gronden 3a en 3b en de lichte grond 4c. Ten aanzien van zware grond 3a voert eiser aan dat hij na binnenkomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend en vanaf die tijd staat eiser onder het toezicht van verweerder. Over zware grond 3b voert eiser aan dat artikel 12 van de Vw 2000 ziet op vreemdelingen die Nederland op rechtmatige wijze zijn binnengekomen en dat is niet het geval bij eiser. Ten aanzien van lichte grond 4c voert eiser aan dat hij in het asielzoekerscentrum verbleef. Eiser betwist de lichte grond 4d niet.
1.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser aanvoert geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De zware grond 3a is feitelijk juist. Eiser heeft geen geldig grensoverschrijdingsdocument overgelegd bij binnenkomst in Nederland en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij via de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. Dat eiser na binnenkomst in Nederland onder het toezicht van verweerder heeft gestaan, doet hier niet aan af.
1.2.1.
Daarnaast legt verweerder terecht grond 4c aan de maatregel ten grondslag. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfsplaats en staat niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Hierdoor onttrekt eiser zich aan het toezicht en stelt zich niet beschikbaar voor de voorbereidingen van zijn vertrek.
1.3.
De zware grond 3a en de lichte gronden 4c en 4d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. [1] Het significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd, kan daar niet aan afdoen en behoeft dan ook geen bespreking.
Heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld?
2. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht. In het dossier zijn namelijk geen documenten aanwezig die blijk geven van vertrekhandelingen.
2.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat als verweerder een eerste daadwerkelijke handeling van vertrek op de zesde dag van bewaring verricht, dit als voldoende voortvarend handelen wordt aangemerkt. [2]
2.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende voortvarend is gehandeld, omdat op de eerste dag van de maatregel van bewaring, 24 juli 2022, om 17.42 uur Eurodac is bevraagd en op de negende dag een vertrekgesprek met eiser is gehouden.
2.3.
Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat in dit geval een Eurodac-bevraging een daadwerkelijke handeling is die ziet op de voorbereiding van de overdracht van eiser. Een Eurodac-bevraging is een administratieve handeling, maar is geen daadwerkelijke handeling die ziet op de overdracht (vertrek) van eiser. Uit de maatregel van bewaring volgt immers dat al een claimakkoord is ontvangen op 5 april 2022, die al blijk geeft van een Dublingrondslag. Niet gebleken is dat de Eurodac-bevraging, met volgens verweerder als doel te verifiëren of eiser nog in andere landen een asielaanvraag heeft ingediend, nodig was om tot overdracht over te kunnen gaan.
2.3.1.
Omdat verweerder pas op 1 augustus 2022, op de negende dag, een vertrekgesprek met eiser heeft gehouden, wat wel een daadwerkelijke vertrekhandeling is, heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
3.1.
Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100.
3.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 3 augustus 2022;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.100, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.M. van den Assem, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b van het Vreemdelingebesluit 2000.
2.Zie ABRvS 29 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK2270 en ABRvS 7 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3778.