5.5.Gezien het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het kan daarom niet in stand blijven (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4271). 6. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Gelet hierop en op wat er hierna is overwogen over de (on)mogelijkheid van geschilbeslechting en het vervolg van deze zaak, laat de rechtbank de overige beroepsgronden in deze uitspraak onbesproken. Hierbij is van belang dat de rechtbank pas kan beoordelen of verweerder de relevante bepalingen in het geval van eiseres juist heeft toegepast, nadat is geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die bepalingen op eiseres van toepassing zijn. Laatstgenoemd oordeel heeft de rechtbank in deze uitspraak, als gevolg van de hiervoor geconstateerde (en niet herstelde) gebreken in het bestreden besluit, niet gegeven.
8. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder de hiervoor geconstateerde gebreken in het bestreden besluit niet in de beroepsfase heeft hersteld. In dit verband merkt de rechtbank op dat verweerder niet ter zitting is verschenen om een toelichting te geven en in het verweerschrift als reactie op de onder 5.1. vermelde beroepsgrond heeft verwezen naar het bestreden besluit (pagina’s 2 en 3), terwijl daarin nu juist in het geheel niet is ingegaan op het betoog van eiseres (zie overweging 5.4.). De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het in eerste instantie aan verweerder is om zich uit te laten over het betoog van eiseres. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat het de rechtbank, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiseres, voorkomt dat eiseres op die manier niet eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, binnen voormelde termijn.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
10. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).