ECLI:NL:RBDHA:2022:8223
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf bij vader op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar vader in Nederland, die in het bezit is van een asielvergunning. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat de identiteit van de eiseres en de familierechtelijke relatie met haar vader niet aannemelijk waren gemaakt. De eiseres, die op dat moment bij haar moeder in Turkije verbleef, was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 behandeld. De eiseres voerde aan dat zij wel degelijk tot het gezin van haar vader behoort en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met haar omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op juiste wijze had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangen van de eiseres niet zwaarder wogen dan de belangen van de Staat, en dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen.
De rechtbank stelde vast dat de eiseres al lange tijd niet meer met haar vader samenwoonde en dat de banden met Turkije sterker waren dan met Nederland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de Definitierichtlijn en de Gezinsherenigingsrichtlijn, en dat de aanvraag van de eiseres ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R.W. Craanen, en werd openbaar gemaakt.