ECLI:NL:RBDHA:2022:8223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.15622
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv voor verblijf bij vader op basis van artikel 8 EVRM en belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Syrische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij haar vader in Nederland, die in het bezit is van een asielvergunning. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, omdat de identiteit van de eiseres en de familierechtelijke relatie met haar vader niet aannemelijk waren gemaakt. De eiseres, die op dat moment bij haar moeder in Turkije verbleef, was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 behandeld. De eiseres voerde aan dat zij wel degelijk tot het gezin van haar vader behoort en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met haar omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op juiste wijze had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de belangen van de eiseres niet zwaarder wogen dan de belangen van de Staat, en dat de aanvraag op goede gronden was afgewezen.

De rechtbank stelde vast dat de eiseres al lange tijd niet meer met haar vader samenwoonde en dat de banden met Turkije sterker waren dan met Nederland. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met de Definitierichtlijn en de Gezinsherenigingsrichtlijn, en dat de aanvraag van de eiseres ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. R.W. Craanen, en werd openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15622

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit Syrië, eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een mvv [1] met als doel ‘verblijf bij vader,’ afgewezen.
Bij besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2005 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar vader, referent (de heer [A] ), die in bezit is van een asielvergunning in Nederland. Eiseres verblijft bij haar moeder in Turkije.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk is gemaakt. Ook indien wél aan deze voorwaarden werd voldaan mocht verweerder de aanvraag van eiseres afwijzen. Verweerder heeft namelijk een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] gemaakt tussen de belangen van eiseres en de Staat. De belangenafweging valt in het nadeel van eiseres uit, zodat ze niet in aanmerking komt voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiseres betoogt dat ze wel degelijk feitelijk tot het gezin van referent behoort. Alhoewel referent in bezwaar is gehoord is dit onvoldoende om de gezinsband of de familierechtelijke relatie aan te tonen. Verweerder had daarom een DNA-onderzoek moeten aanbieden. Bovendien heeft verweerder doorgetoetst en een belangenafweging gemaakt, zodat eiseres mag aannemen dat de familierechtelijke relatie en identiteit niet langer worden tegengeworpen. Verder heeft verweerder de belangenafweging ten onrechte in haar nadeel laten uitvallen en onvoldoende waarde gehecht aan de door haar aangevoerde omstandigheden. Daarnaast is de zorgplicht, zoals bedoeld in artikel 23 van Richtlijn 2011/95/ (de Definitierichtlijn) geschonden. Tot slot had verweerder de aanvraag direct aan Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn) moeten toetsen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8 van het EVRM
4. De rechtbank stelt vast dat op zitting is gebleken dat partijen met name verdeeld zijn over de vraag of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft mogen laten uitvallen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, en overweegt daarover het volgende.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende kenbaar en deugdelijk gemotiveerd alle feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de in het kader van artikel 8 van het EVRM verrichte belangenafweging. Verweerder heeft in het nadeel van eiseres kunnen betrekken dat zij voorafgaand aan het vertrek van referent al lange tijd niet meer met hem samenwoonde. Daarbij heeft referent in 2015 tijdens zijn asielprocedure verklaard dat hij sinds 2010 geen contact heeft gehad met eiseres, dat hij weinig over haar kan vertellen en dat zij bij haar moeder woont. De enkele stelling dat eiseres zowel bij haar moeder als bij referent woonde in Syrië, is niet nader onderbouwd. Verder heeft verweerder mogen benadrukken dat eiseres inmiddels acht jaar in Turkije woont, de Turkse taal spreekt en niet is opgegroeid met de gezinsleden die zich in Nederland bevinden. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat de banden van eiseres met Turkije sterker zijn dan met Nederland. Bovendien is inmiddels geen sprake meer van een objectieve belemmering om het gezinsleven voort te zetten in Turkije, nu de stiefvader van eiseres naar Nederland is vertrokken. De enkele stelling dat het onmogelijk is voor referent om een verblijfsvergunning te verkrijgen in Turkije doet daar niet aan af, omdat dit niet nader is onderbouwd. Verweerder heeft verder mogen betrekken dat referent eiseres niet financieel ondersteunt. Daarnaast is niet gebleken dat referent binnen afzienbare tijd in het levensonderhoud van eiseres kan voorzien, zodat verweerder een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het economisch belang van de Staat. Dat eiseres een studie in Nederland wil volgen, is geen belang waar verweerder in deze procedure rekening mee kan houden.
4.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder aan het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid een zwaarder gewicht kunnen toekennen dan aan het belang van eiseres om in Nederland gezinsleven uit te oefenen. Het gevolg is dat verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Dit betekent ook dat verweerder geen positieve verplichting heeft om eiseres verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM toe te staan.
Zorgplicht onder de Definitierichtlijn
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet in strijd gehandeld met artikel 23 van de Definitierichtlijn. Daartoe is redengevend dat eiseres en referent in een ander land wonen, zodat de Definitierichtlijn niet van toepassing is in deze procedure. De hoogste bestuursrechter heeft immers overwogen dat het begrip ‘gezinsleden’ in de zin van de Definitierichtlijn alleen verwijst naar leden van het gezin die in dezelfde lidstaat aanwezig zijn als de persoon aan wie de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus is verleend. [3] De verwijzing naar de expert opinion van de Migration Law Clinic van de Vrije Universiteit slaagt daarom ook niet.
Gezinsherenigingsrichtlijn
6. Het betoog dat verweerder de aanvraag direct had moeten toetsen aan de artikelen 4 en 10 van de Gezinsherenigingsrichtlijn volgt de rechtbank niet. Eiseres valt niet onder het toepassingsbereik van artikel 10, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat zij niet ten laste komt van referent. Bovendien kan eiseres geen rechten ontlenen aan artikel 4, tweede lid, omdat deze facultatieve bepalingen niet zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. [4] De rechtbank stelt verder vast dat eiseres geen beroepsgronden heeft ingediend met betrekking tot artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Wat is de conclusie?
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424, r.o. 9.1.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, r.o. 9.2.