ECLI:NL:RBDHA:2022:8397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.15652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Tunesië; ongegrond beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 28 april 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Tunesische of Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat er sindsdien geen nieuwe feiten zijn die de rechtmatigheid van de maatregel in twijfel trekken. Eiser voert aan dat er geen concreet zicht is op uitzetting naar Tunesië of Algerije, omdat er nog geen reactie is ontvangen op de laissez-passeraanvraag. De rechtbank oordeelt echter dat de voortgangsrapportage van verweerder voldoende aanknopingspunten biedt om te concluderen dat er wel degelijk zicht op uitzetting bestaat, mede gezien recente afgiften van laissez-passers door de Tunesische autoriteiten.

Daarnaast stelt eiser dat de maatregel van bewaring niet mag worden gebruikt om hem te dwingen tot medewerking. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en jurisprudentie, en concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat er geen aanleiding is om deze op te heffen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.15652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 april 2022 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsgegevens overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 17 augustus 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische, dan wel de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4651. Vervolgens is al eerder een vervolgberoep ingediend. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6542, volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds dat moment de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring zou moeten worden opgeheven omdat niet kan worden gesproken van een concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Tunesië, dan wel naar Algerije. Daarbij wijst hij erop dat er nog geen reactie is gekomen op de lopende laissez-passeraanvraag bij de Tunesische autoriteiten en dat uit de voortgangsrapportage niet blijkt onder welke omstandigheden de Tunesische autoriteiten een laissez-passer afgeven.
5. Verweerder heeft blijkens de voortgangsrapportage ten behoeve van eiser op 9 mei 2022 een laissez-passeraanvraag verzonden naar de Tunesische autoriteiten en op 25 mei 2022, 16 juni 2022, 7 juli 2022 en 28 juli 2022 schriftelijk gerappelleerd omtrent de voortgang. In de enkele omstandigheid dat nog geen reactie van de Tunesische autoriteiten is ontvangen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de jurisprudentie blijkt dat er recentelijk door de autoriteiten van Tunesië diverse laissez-passers zijn afgegeven. [1]
6. Verder voert eiser aan dat uit het dossier blijkt dat de maatregel van bewaring weleens lang zou kunnen gaan duren, dat hij zo zijn redenen heeft om niet terug te willen keren en dat een maatregel van bewaring niet mag worden gebruikt als middel om hem alsnog tot medewerking te dwingen. Hierbij verwijst hij naar artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de mensenrechtelijke beginselen en het rapport ‘Het recht op vrijheid. Vreemdelingendetentie: het ultimum remedium-beginsel’ van Amnesty International van februari 2018.
7. De rechtbank verwijst op dit punt allereerst terug naar wat is overwogen in de hiervoor genoemde uitspraak van 30 juni 2022. Uit het dossier blijkt dat eiser zich sindsdien nog steeds niet inspant om invulling te geven aan zijn terugkeerverplichting. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 25 juli 2022 volgt dat eiser ontkennend heeft geantwoord op de vraag of hij zelf iets heeft ondernomen om de laissez-passeraanvraag te bespoedigen en uit de gronden van beroep volgt dat eiser niet wenst terug te keren. Anders dan eiser lijkt te stellen, is het niet per definitie onrechtmatig dat een maatregel van bewaring om die reden blijft voortduren. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 15, zesde lid, van de richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn). Ook verwijst de rechtbank naar de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, bijvoorbeeld het arrest van 4 december 2001 (
Samy tegen Nederland), ECLI:CE:ECHR:2002:0618JUD003649997. Eiser is op 28 april 2022 in bewaring gesteld. Aangezien aldus de maximumtermijn van artikel 15, vijfde en zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn nog niet in beeld is, bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring moet worden opgeheven omdat deze in het specifieke geval van eiser te lang duurt.
8. Het beroep is ongegrond. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 12 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4713.