ECLI:NL:RBDHA:2022:8452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
21_4235 en 21_4237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van aanvragen om een Nederlands paspoort en de evenredigheidstoets op basis van het Tjebbes-arrest

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de aanvragen van twee eisers om een Nederlands paspoort. De aanvragen werden afgewezen door de minister van Buitenlandse Zaken, omdat de eisers niet de Nederlandse nationaliteit bezaten. De rechtbank heeft de afwijzing beoordeeld aan de hand van de argumenten van de eisers en de relevante wetgeving, waaronder het Tjebbes-arrest. De rechtbank concludeert dat het verlies van het Nederlanderschap voor de eisers op de peildatum niet onevenredig was vanuit het oogpunt van het Unierecht. De eisers, geboren in Marokko, stelden dat het verlies van hun nationaliteit onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de wetgeving niet in strijd was met het Europees recht. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht hebben op een terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4235 en 21/4237

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 augustus 2022 in de zaak tussen

1. [eiseres]uit [woonplaats] , Marokko, eiseres
2. [eiser] ,uit [woonplaats] , Marokko, eiser
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Buitenlandse zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

1.1.
Verweerder heeft de aanvragen van eisers om een Nederlands paspoort met de besluiten van 10 september 2019 afgewezen, omdat eisers niet de Nederlandse nationaliteit hebben.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 11 mei 2021 op de bezwaren van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 augustus 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt de weigering om eisers een Nederlands paspoort te verstrekken. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Eisers zijn geboren in Marokko uit hun moeder [A] (of [A] ) van Marokkaanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1997 en eiser op [geboortedag 2] 2000. Uit de door eisers overgelegde huwelijksakte blijkt dat hun moeder op [huwelijksdag] 1980 is gehuwd met [B] . Dit huwelijk is op 31 oktober 2000 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) van [plaats] . Ook uit de geboorteakten van eisers blijkt dat [B] hun vader is.
De vader van eisers heeft op 15 juni 1995 het Nederlanderschap verkregen. Hij heeft op 2 mei 2001 bij de gemeente [gemeenteplaats] afstand gedaan van zijn Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
Eisers wonen in Marokko. Aan hen is niet eerder een Nederlands paspoort verstrekt.
3.2.
In de bestreden besluiten gaat verweerder ervan uit dat eisers hebben aangetoond dat hun ouders bij hun geboorte waren gehuwd. Zij hebben toen het Nederlanderschap verkregen omdat hun vader Nederlander was. Verweerder heeft afgifte van een paspoort aan eisers geweigerd, omdat zij het Nederlanderschap hebben verloren doordat hun vader op 2 mei 2001 afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap. Zijn toen minderjarige kinderen hebben daardoor het Nederlanderschap ook verloren op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN (oud) [1] .
Verweerder heeft beoordeeld of het verlies van het Nederlanderschap op 2 mei 2001 voor eisers onevenredig was uit oogpunt van het Unierecht. Op basis van de adviezen van de Immigratie en naturalisatiedienst (IND) heeft verweerder geconcludeerd dat het verlies niet onevenredig was.
Is het verlies van de Nederlandse nationaliteit onrechtmatig (los van een evenredigheids- toets)?
4.1.
Eisers stellen dat het verlies van de Nederlandse nationaliteit, los van de vraag of dat verlies evenredig was, van aanvang af onrechtmatig was. Artikel 16, eerste lid, onder c, van de RWN (oud) is in strijd met artikel 20 van het VWEU en artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest).
De situatie van alle betrokkenen in het Tjebbes-arrest [2] , ook die van de minderjarige, heeft geen betrekking op een verklaring van afstand (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b), maar op het verval van het Nederlanderschap na verloop van de tienjaarstermijn, zoals vermeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN. Eisers waren nog zeer jong toen hun vader afstand deed van het Nederlanderschap. Eisers stellen op grond van de conclusie van 12 juli 2018 van de Advocaat-Generaal bij het HvJEU [3] dat verlies van het Nederlanderschap door een minderjarige in strijd is met artikel 20 van het VWEU en artikel 24 van het Handvest. Het doel van de regeling, het behoud van eenheid van nationaliteit binnen het gezin, is in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De regeling gaat namelijk verder dan noodzakelijk is. Het HvJEU heeft hierover geen uitsluitsel gegeven stellen eisers. Eisers stellen dat het belang van het kind om het Unieburgerschap te behouden altijd dient te prevaleren boven het belang van behoud van eenheid van nationaliteit binnen het gezin.
4.2.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het HvJEU in het Tjebbes-arrest in overweging 47 wel heeft beslist dat het van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit door een minderjarige niet altijd in strijd is met artikel 20 van het VWEU en artikel 24 van het Handvest en dat daarom beoordeeld moet worden of het verlies van het Nederlanderschap onevenredig is en daarmee in strijd met het belang van het kind. Dat het van rechtswege verlies van de Nederlandse nationaliteit door een minderjarige niet altijd in strijd is met artikel 20 van het VWEU en artikel 24 van het Handvest volgt ook uit artikel 7, tweede lid, van het Europees verdrag inzake Nationaliteit (EVN). Het HvJEU heeft in het Tjebbes-arrest niet geoordeeld dat artikel 7, tweede lid, in strijd is met artikel 24 van het Handvest en daarom buiten toepassing moet blijven.
Dat de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020 [4] en de einduitspraak van 13 april 2022 [5] met betrekking tot de minderjarige (in het Tjebbes-arrest) gaat over een verklaring van afstand en niet over de tienjaarstermijn maakt dit niet anders. Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft beslist [6] , is uit punten 40 en 41 van het Tjebbes-arrest af te leiden dat het toepassingsbereik van het Tjebbes-arrest niet beperkt is tot zaken waarin de verliesgrond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN aan de orde is. In die punten heeft het HvJEU immers zich in algemene zin uitgelaten over het van rechtswege verlies van de nationaliteit van een lidstaat, wanneer dit het verlies van het burgerschap van de Unie en de daaruit voortvloeiende rechten met zich meebrengt. Het HvJEU heeft overwogen dat een dergelijk verlies onverenigbaar is met het evenredigheidsbeginsel vanuit oogpunt van het Unierecht, indien het nationale recht het op geen enkel ogenblik mogelijk maakt dat de gevolgen hiervan worden getoetst door nationale autoriteiten en nationale rechterlijke instanties in het individuele geval.
Dit impliceert dat het HvJEU een breed toepassingsbereik van de verplichting om aan het evenredigheidsvereiste te toetsen op het oog had. Verweerder heeft dan ook terecht getoetst of het verlies van het Nederlanderschap van eisers doordat hun vader afstand heeft gedaan van het Nederlanderschap toen eisers nog zeer jong waren, in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel wat de gevolgen ervan uit het oogpunt van het Unierecht betreft.
Is sprake van onevenredigheid uit oogpunt van Unierecht?
5.1.
Eisers stellen dat de peildatum van de evenredigheidstoets niet dient te zijn het moment van verlies van het Nederlanderschap, maar het moment waarop eisers achttien jaar werden. Op dat moment hadden eisers plannen om in Nederland te gaan studeren.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat het toetsingsmoment het moment van het verlies van het Nederlanderschap is (waarbij de op dat moment redelijkerwijs voorzienbare gevolgen moeten worden meegenomen), ook in die gevallen waarin geen tienjaarstermijn aan de orde is waarbinnen het verval van het Nederlanderschap kon worden voorkomen. [7] De rechtbank ziet, evenals verweerder, geen aanknopingspunten om in het geval van een minderjarige van deze vaste jurisprudentie af te wijken en het peilmoment te bepalen op het moment dat de minderjarigen achttien jaar werden.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gevolgen van het verlies van het Nederlanderschap en hun rechten als burger van de Unie voor hen zo groot zijn, dat verlies onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Het enkele feit dat eisers veel familie in de EU hebben, is onvoldoende om aan te nemen dat in 2001 al voorzienbaar was dat zij van het recht om vrij te reizen in de EU gebruik zouden maken. Zij hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij op de peildatum 2 mei 2021 een zodanige band met deze familieleden hadden dat door het verlies het recht op familie- en gezinsleven wordt geschonden. Eisers hebben niet aangegeven welke banden zij met deze familieleden hadden en dat het daarbij gaat om familiebanden die de normale banden overschrijden.
Ook was het in 2001 redelijkerwijs niet voorzienbaar dat eisers zouden willen gaan studeren in de EU.
Verweerder mocht dan ook de adviezen van de IND van 22 april 2021 over de gevolgen die het verlies van het Nederlanderschap voor eisers uit oogpunt van Unierecht heeft volgen.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zoals de RWN luidde tot 1 april 2003.
2.Arrest van 12 maart 2019 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), ECLI:EU:C:2019:189 in het bijzonder de zaak van L. Dubois.
3.ECLI:EU:C:2018:572, punt 128 e.v.
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1270
7.Zie de uitspraken genoemd in voetnoot 4 en 6.