ECLI:NL:RBDHA:2022:8582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
20-5422
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor appartementen in watertoren

Op 29 augustus 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend voor het realiseren van appartementen in een watertoren. De eisers, bewoners van de gemeente Zuidplas, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders, dat op 7 juli 2020 de omgevingsvergunning had verleend. De rechtbank had eerder op 8 juli 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat voldaan was aan de redelijke eisen van welstand. De rechtbank gaf het college de gelegenheid om het geconstateerde gebrek te herstellen.

In de einduitspraak oordeelde de rechtbank dat het college het motiveringsgebrek niet volledig had hersteld. Hoewel het college een nieuw welstandsadvies had aangevraagd, was het niet duidelijk gemaakt hoe de eerdere bezwaren tegen de buitentrap waren weggenomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat het niet voldeed aan artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank droeg het college op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij het de eerdere overwegingen in acht moest nemen.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers. De rechtbank stelde de proceskosten op € 1.897,50 en het griffierecht op € 178,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de welstandscommissie in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5422

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2022 in de zaak tussen

[eisers] e.a., uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. F.H.M. Fassotte),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zuidplas, verweerder

(gemachtigden: mr. R. Oosterhuis en mr. P. Lobregt).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]te Voorschoten, vergunninghouder.

Procesverloop

1.1.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het realiseren van appartementen in de watertoren gelegen aan de [adres] [nummer] te [plaats] (de watertoren). Het betreft een omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan of beheersverordening’ en ‘het wijzigen van een rijksmonument’.
1.2.
Het betreffende besluit is voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Eisers hebben over het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren gebracht.
1.3.
Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Deze zaak is samen met de zaken met zaaknummers SGR AWB 19/5424 en SGR AWB 19/5601 behandeld. In deze laatste twee zaken is afzonderlijk uitspraak gedaan. Namens eisers was [A] bij de zitting aanwezig, bijgestaan door de voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1.6.
In de tussenuitspraak van 8 juli 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.7.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
1.8.
Eisers hebben hierover hun zienswijze naar voren gebracht.
1.9.
Verweerder heeft op de zienswijze van eisers gereageerd.
1.10.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [1] Hetgeen eisers in hun zienswijze naar voren hebben gebracht over de tussenuitspraak, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat is voldaan aan redelijke eisen van welstand. Verweerder kon niet volstaan met een verwijzing naar het positieve welstandsadvies van 6 november 2019, omdat dit een stempeladvies is. Temeer nu een eerder welstandsadvies (van 16 december 2018) nog negatief was, omdat het silhouet van de watertoren te sterk zou worden aangetast door de buitentrap. Niet is duidelijk gemaakt hoe aan deze (initiële) bezwaren tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om dit motiveringsgebrek te herstellen.
4. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder de welstandscommissie om een nader welstandsadvies gevraagd. De welstandscommissie heeft dit advies op 3 december 2021 gegeven. De commissie komt, na een beschrijving van het bouwplan, tot de conclusie dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. De voorgestelde bebouwing is qua volumeopbouw, positionering, maat en schaal, kleurstelling en detaillering zorgvuldig vormgegeven in verhouding tot de bestaande bebouwing. Er wordt voldoende tegemoet gekomen aan het beleid van de gemeente voor deze omgeving, dat gericht is op behoud van het cultuurhistorische en waardevolle karakter van het oude dorp Moordrecht. De commissie meent daarom dat met het bouwplan sprake is van een zorgvuldige inpassing in de bestaande omgeving. Verweerder neemt dit welstandsadvies over en meent dat de verleende omgevingsvergunning hiermee in stand kan blijven.
5. Eisers wijzen er in hun zienswijze op dat de welstandscommissie in haar nadere advies van 3 december 2021 opnieuw niet ingaat op haar eerdere negatieve advies van 16 december 2018 en de daarin genoemde bezwaren tegen de buitentrap. Volgens eisers onderbouwt de welstandscommissie haar stellingen ook niet.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het nadere welstandsadvies zorgvuldig tot stand is gekomen, de daarin gevolgde redenering begrijpelijk is en de conclusie aansluit op die redenering. Eisers hebben bovendien geen deskundig tegenadvies overgelegd. Verweerder wijst erop dat de welstandscommissie in het nader advies heeft vermeld dat het plan in eerdere overleggen in 2018 en 2019 is besproken met de architect. Hieruit blijkt volgens verweerder dat de welstandscommissie de welstandsvergadering van 14 december 2018 (en, zo begrijpt de rechtbank, dus ook het daaruit volgende negatieve advies van 16 december 2018) bij het nadere advies heeft betrokken.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het motiveringsgebrek met het nadere welstandsadvies niet volledig hersteld. Van een stempeladvies is weliswaar geen sprake meer, maar in het nadere welstandsadvies is nog steeds niet gemotiveerd hoe aan de in het negatieve welstandsadvies van 16 december 2018 genoemde bezwaren tegen de buitentrap tegemoet is gekomen. De enkele vermelding dat het bouwplan in 2018 en 2019 is besproken met de architect, is daarvoor niet voldoende. Daaruit blijkt immers niet waarom de welstandscommissie destijds negatief adviseerde en nu niet meer. Dat geldt ook voor de in het nadere welstandsadvies gegeven beschrijving van het bouwplan en de waardering van de bebouwing in verhouding met de bestaande omgeving. Verweerder heeft, door dit advies over te nemen, dus nog steeds niet voldoende gemotiveerd dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
8. Het betoog van eisers slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat het gebrek met betrekking tot de redelijke eisen van welstand niet is hersteld. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit een herhaling van zetten en dus geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou zijn. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te herroepen en de vergunningaanvraag voor de bouwactiviteit af te wijzen. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo kan verweerder namelijk van oordeel zijn dat, als het bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand wordt geacht, de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend vanwege bijvoorbeeld economische of maatschappelijke belangen of individuele omstandigheden. [2] Als verweerder tot de conclusie komt dat daarvoor geen aanleiding bestaat, dan dient hij de gevraagde vergunning alsnog te weigeren. [3] Verweerder is hier nog niet op ingegaan en zal deze afweging alsnog moeten maken. Dat betekent dat de rechtbank niet zelf in de zaak kan voorzien en dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag, met inachtneming van hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak en deze einduitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus), met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.897,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie o.m. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5704 en 15 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX4694.
2.Zie o.m. de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:123 en 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:291.
3.Zie o.m. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2314.