Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarde voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Eiser is van Iraakse nationaliteit en geboren op [1975] . Eiser heeft vanaf 2000 meerdere asielaanvragen ingediend, die zijn afgewezen. Ook heeft eiser op 18 december 2015 eerder een aanvraag ingediend om uitstel van vertrekt te krijgen op grond van artikel 64 van de Vw. Deze aanvraag is afgewezen en het door eiser hiertegen ingestelde beroep en hoger beroep zijn ongegrond verklaard.
3. Verweerder stelt zich in het verweerschrift primair op het standpunt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijk beoordeling van zijn aanvraag in de artikel 64- procedure. Eiser heeft namelijk op 20 juli 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser heeft op grond daarvan nu rechtmatig verblijf, waardoor geen sprake meer is van een vertrekplicht.
4. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Het is vaste rechtspraak dat sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep wil bereiken daadwerkelijk kan worden bereikt. Hierbij moet het bereiken van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis hebben. Het hebben van een alleen formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 13 februari 2018. Eiser heeft hierbij proceskosten gemaakt en in bezwaar verzocht om een vergoeding van die kosten. Eiser heeft daarom (voldoende) procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit1.
BMA-adviezen en het bestreden besluit
5. Verweerder vindt dat eiser niet in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Verweerder baseert zich hierbij op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 juni 2021, het aanvullend BMA-advies van 26 juli 2021 en het aanvullende BMA-advies van 23 september 2021 (gezamenlijk: de BMA- adviezen).
6. Uit de BMA-adviezen volgt dat eiser lijdt aan chronisch depressieve klachten en een complexe rouwproblematiek. Eiser staat onder behandeling bij een psycholoog en psychiater en krijgt medicatie. Eiser heeft een geschiedenis van suïcidaliteit, die lijkt samen te hangen met de situatie rondom de verblijfsprocedure en die niet lijkt voort te komen uit de psychiatrische aandoening van eiser. Het BMA verwijst hierbij naar de meest recente tentamen suïcide kort na een negatief besluit en de daarbij door eiser gedane uitingen. Volgens het BMA wordt bij het uitblijven van deze behandeling geen noodsituatie op korte termijn verwacht, omdat er geen sprake is van recente opnames, BOPZ/Wvggz maatregelen, ernstige psychotische klachten of andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging in het kader van het psychiatrisch ziektebeeld. Uit de
BMA-adviezen blijkt verder dat eiser niet in staat is om te reizen, tenzij een fysieke
overdracht onder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige wordt geregeld. Hierbij wijst het BMA op de voorgeschiedenis van suïcidaliteit die samenhangt met de verblijfsprocedure. Het BMA acht de kans zeer groot dat eiser suïcidaal gedrag zal vertonen als hij terug moet naar het land van herkomst. In het aanvullend advies van 23 september 2021 heeft het BMA een instelling geadviseerd in Irak waaraan eiser kan worden overgedragen.
7. Verweerder ziet geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de volledigheid en juistheid van het BMA-advies. Verweerder stelt dat het BMA uitvoerig is ingegaan op de voorgeschiedenis van suïcidaliteit en aanvullende vragen hierover heeft gesteld aan de behandelaars van eiser. Op basis hiervan heeft de BMA-arts geconcludeerd dat de suïcidepoging niet samenhangt met de psychiatrische aandoeningen van eiser maar samenhangt met de situatie rondom de verblijfsprocedure. Er kan daarom geen medische noodsituatie op korte termijn worden verwacht. Verweerder werpt ook tegen dat eiser geen contra-expertise heeft overgelegd.
8. Eiser voert aan dat er concrete aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de BMA-adviezen. Eiser vindt dat de BMA-arts ten onrechte concludeert dat het uitblijven van behandeling niet leidt tot een medische noodsituatie op korte termijn. Eiser wijst erop dat uit de informatie van zijn behandelaars volgt dat zijn klachten niet uitsluitend voortkomen uit de onzekerheid rondom de verblijfsprocedure. Er kan daarom niet met zekerheid worden gesteld dat eisers suïcidaliteit alleen samenhangt met de situatie rondom de verblijfsprocedure en niet voortkomt uit eisers psychiatrische aandoeningen. Dit blijkt ook uit de bewoordingen in de BMA-adviezen. Ter zitting wijst eiser erop dat het BMA in het advies van 23 september 2021 niet ingaat op de vraag of zijn suïcidepoging niet ook aan zijn ziektebeeld te relateren is. Verweerder mocht daarom op basis van de BMA-adviezen niet concluderen dat eisers suïcidaliteit alleen samenhangt met de verblijfsprocedure en niet met zijn psychiatrische aandoeningen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juni 2021 2. Verder betwist eiser dat een fysieke overdracht voldoende is.
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank stelt voorop dat als verweerder een BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag legt hij zich ervan moet vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is.3 Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag in principe van het BMA-advies uitgaan. Dit is anders als er concrete aanknopingspunten aanwezig zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het BMA-advies. Dit is vaste rechtspraak.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2021 het BMA heeft gevraagd om expliciet te duiden waarom de door Ipsy gedocumenteerde suïcidepoging niet ook te relateren is aan het ziektebeeld van eiser: dus de persisterende depressieve klachten (DSM-5, dysthymie) zoals anhedonie, hopeloosheid over eigen toekomst, veel woede en verdriet, teleurstelling en frustraties over zijn leven, verhoogde prikkelbaarheid, gevoelens van waardeloosheid en eenzaamheid, een ongezonde leefstijl, en nachtmerries met als inhoud de traumata meegemaakt in zijn jeugd.
3 Op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Het BMA geeft in het antwoord op deze vraag aan dat: ‘
Chronische persisterende depressieve klachten zullen niet altijd leiden tot suïcidaal gedrag. Uit de informatie komt naar voren dat in geval van betrokkene het accent met betrekking tot de suïcidaliteit voornamelijk op de onzekere verblijfssituatie en de asielprocedure ligt.’4
En: ‘
Dit onderschrijft dat de suïcidaliteit voornamelijk samenhangt met de asielprocedure.’5
11. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder niet zonder meer de BMA- adviezen aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Het BMA komt onvoldoende inzichtelijk tot de conclusie dat zich op korte termijn geen medische noodsituatie zal voordoen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de bewoordingen van het BMA- advies van 23 september 2021, met name de woorden ‘accent’ en ‘voornamelijk’, volgt dat het BMA niet zonder meer uitsluit dat eisers suïcidaliteit voortkomt uit zijn ziektebeeld. Het feit dat zoals verweerder onder verwijzing naar het BMA-advies van 23 september 2021 stelt de suïcidepoging werd gedaan kort na de afwijzende beschikking en dat eiser naar zijn behandelaren heeft geuit dat hij gevolgen zal verbinden aan een negatief besluit over zijn verblijfsstatus is onvoldoende voor een ander oordeel. Daarnaast heeft het BMA onvoldoende nader toegelicht of en in hoeverre de suïcidepoging van eiser ook te relateren is aan zijn ziektebeeld, terwijl verweerder dit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2021 expliciet aan het BMA heeft gevraagd. Het BMA heeft hiermee de vraag van verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende beantwoord.
12. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.6 Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet op de aard van het gebrek geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
4 p.2 van het BMA advies van 23 september 2021.
5 p.2 van het BMA advies van 23 september 2021.
6 In strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).