ECLI:NL:RBDHA:2022:9640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5114
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze zaak hebben verzoekers, een echtpaar, bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Hillegom om hun woning voor drie maanden te sluiten op basis van de Opiumwet. De burgemeester had vastgesteld dat er harddrugs in de woning waren aangetroffen, wat leidde tot de sluiting. Verzoekers voerden aan dat er geen noodzaak was voor de sluiting, omdat de woning geen rol speelde in de drugshandel en dat zij niet wisten van de aanwezigheid van drugs. De voorzieningenrechter heeft op 22 september 2022 uitspraak gedaan en de burgemeester in het ongelijk gesteld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning niet evenredig was, gezien de omstandigheden en de beperkte verwijtbaarheid van verzoekers. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor verzoekers in hun woning konden blijven totdat op het bezwaar was beslist. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5114
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. N. Claassen),
tegen

de burgemeester van Hillegom, verweerder

(gemachtigden: J. Burema en M. Meijerink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Custodian Vesteda Fund I B.V., te Amsterdam (gemachtigde: R. van Ommeren).

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de woning van verzoekers voor de duur van drie maanden moet worden gesloten.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de begunstigingstermijn verlengd tot 27 september 2022.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2022. Verzoekers en hun gemachtigde waren aanwezig. Verweerder en de derde-partij hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. In de woning van verzoekers is bij een doorzoeking door de politie harddrugs aangetroffen in de slaapkamer van de (stief)zoon van verzoekers. Een dag na de doorzoeking heeft verzoeker gemeld bij de politie dat hij ook op de veranda van de woning in een koelkast nog harddrugs had aangetroffen. Verweerder acht het aannemelijk dat de (stief)zoon zich minimaal zeven maanden heeft beziggehouden met de handel in de verdovende middelen. Verweerder heeft aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd [1] . De woning aan het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (hierna: de woning) moet worden gesloten voor de duur van drie maanden (1 september 2022 om 13:30 uur tot 1 december 2022 om 13:30 uur).
Wat vinden verzoekers?
3. Verzoekers voeren aan dat er geen noodzaak is om de woning te sluiten. De woning speelde geen rol in de handel. Er zijn inmiddels bijna vijf maanden voorbijgegaan sinds de melding van 22 april 2022 en er is niets verdachts in de buurt of in de nabije omgeving van de woning geconstateerd. Naar aanleiding van de sluiting is juist onrust in de buurt ontstaan. Veel buurtbewoners kunnen zich niet vinden in de beslissing van verweerder. Verzoekers stellen verder dat de sluiting niet evenredig is. Zij wisten niet dat hun (stief)zoon handelde in harddrugs en drugs in de woning bewaarde. Verder stellen verzoekers dat zij geen vrienden of familie hebben waar zij terecht kunnen en ondanks meerdere pogingen daartoe geen vervangende tijdelijke huisvesting hebben kunnen vinden. Zij hebben ook niet de middelen om alternatieve huisvestiging te vinden en te betalen. Daarnaast staat vast dat zij ingeval van een sluiting te maken krijgen met een daaropvolgende (buitengerechtelijke) ontbinding van de huurovereenkomst, ontruiming en plaatsing op een zwarte lijst.
Wat vindt verweerder?
4. Verweerder heeft gesteld dat de sluiting noodzakelijk is, omdat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel en aannemelijk is dat de woning bekend staat als drugspand, in ieder geval in het criminele circuit en het circuit waarin de (stief)zoon zich bevindt. Verweerder wil met de sluiting de aantrekkingskracht van de woning en de bekendheid van de woning als drugspand definitief doorbreken en daarmee verhinderen dat de woning (weer) wordt gebruikt voor het drugscircuit. Door een zichtbare sluiting wordt voor drugsgebruikers en - criminelen duidelijk dat er geen drugs meer aanwezig zijn. Daardoor wordt de rust en de openbare orde rondom de woning hersteld en worden de risico’s voor omwonenden weggenomen. Volgens verweerder is het niet aannemelijk dat verzoekers niet wisten dat er drugs aanwezig waren in de woning, gelet op de omstandigheid dat diverse verdovende middelen en een grote hoeveelheid contant geld in het zicht lagen op het moment dat de politie de woning doorzocht. Ook heeft verweerder erop gewezen dat de (stief)zoon dure kleding bezat en drie voertuigen op zijn naam had staan. Zelfs als verzoekers geen weet hadden van de aanwezigheid van drugs, dan hebben zij onvoldoende toezicht gehouden op wat in de woning en onder hun verantwoordelijkheid heeft plaatsgevonden. Verder blijkt nergens uit dat het voor verzoekers onmogelijk is om tijdelijk ergens anders te verblijven. Plaatsing op een zwarte lijst is volgens verweerder niet aan de orde.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid
5. De voorzieningenrechter overweegt dat in de woning ruimschoots meer dan 0,5 gram harddrugs en 5 gram softdrugs is aangetroffen. Gelet hierop is verweerder bevoegd om de woning te sluiten. [2]
6. Ter beoordeling staat vervolgens of de burgemeester in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In dat verband is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In de tweede plaats moet worden beoordeeld of de sluiting evenredig is. Hierbij moeten onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen. Dit is overwogen in een overzichtsuitspraak van de hoogste bestuursrechter. [3]
Noodzaak
7. Uit de rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt [4] dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, als uitgangspunt geldt dat mag worden aangenomen dat dit pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. [5]
8. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stukken niet blijkt dat direct vanuit de woning drugs is verhandeld. Niet is gebleken dat mensen die drugs wilden kopen naar de woning kwamen, zodat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter in mindere mate sprake is van een ‘loop’ naar de woning. Voor zover de woning bekend staat als drugspand in het criminele circuit en moet worden verhinderd dat de woning (weer) wordt gebruikt voor het drugscircuit, zoals verweerder heeft gesteld, acht de voorzieningenrechter van belang dat de (stief)zoon van verzoekers een gevangenisstraf uitzit en verzoekers bovendien hebben verklaard dat hij niet meer op het adres mag wonen. Ook is niet gebleken van overlast, zodat de noodzaak van een sluiting om de rust en de openbare orde rondom de woning te herstellen minder groot is. Verder is niet gebleken van ernstige risico’s voor omwonenden die moeten worden weggenomen. Sinds 21 april 2022 zijn er geen incidenten geweest. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zorgen deze omstandigheden ervoor dat de noodzaak van sluiting relatief gezien beperkt is.
Evenredigheid
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verzoekers wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat de harddrugs in hun woning aanwezig waren. Verzoekers hebben verklaard dat zij met hun (stief)zoon gesproken hebben over de zaken die waren opgevallen. Zo hebben zij vastgesteld dat hij de auto kon bekostigen, omdat hij veel had gewerkt terwijl zijn lasten relatief laag waren. Dat hun (stief)zoon beschikte over veel dure kleding kan volgens verzoekers worden verklaard door het geld dat hij had verdiend met verschillende banen, de alimentatie die hij van zijn vader ontving en de omstandigheid dat zijn moeder hem kleding gaf. Verder lagen de aangetroffen drugs niet direct in het zicht. Ten aanzien van de stapel contant geld hebben verzoekers verklaard dat het niet vreemd was dat hun (stief)zoon hierover beschikte, aangezien hij zwart werkte als onder meer bezorger. Gelet hierop staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vast dat verzoekers kan worden tegengeworpen dat zij wisten of hadden kunnen weten wat hun (stief)zoon in hun woning deed. Daarbij komt dat de sluiting grote gevolgen heeft voor verzoekers, die er nog niet in zijn geslaagd vervangende woonruimte te vinden. Mede nu de noodzaak van de sluiting naar voorlopig oordeel beperkt is en er sprake is van een verminderde verwijtbaarheid, is niet buiten twijfel dat de sluiting in de bezwaarprocedure evenredig zal worden geacht.
Conclusie
10. Alle belangen afwegend, acht de voorzieningenrechter het algemeen belang bij onmiddellijke sluiting van de woning in dit geval minder zwaarwegend dan het belang van verzoekers om in de woning te kunnen blijven totdat op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter zal daarom de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, zodat verzoekers voorlopig in hun woning kunnen blijven.
11. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,- te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2022:1765.
3.Uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1333.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, rechtsoverweging 9.2.