Bij uitspraak van 24 augustus 2016 (AWB 16/4893) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geoordeeld dat verweerder eiser een ongewenstverklaring heeft kunnen opleggen. Zij heeft onder meer overwogen dat onvoldoende is aannemelijk gemaakt dat eiser ten tijde van het opleggen van de ongewenstverklaring moest worden beschouwd als een illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, dat niet anders is gebleken dan dat eiser rechtmatig in Nederland verbleef als familielid van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent en dat ingevolge artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn de richtlijn op dergelijke personen niet van toepassing (rechtsoverweging 3.11). De rechtbank heeft toen ook overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een duurzaam verblijfsrecht als bedoeld in artikel 18 van Richtlijn 2004/38/EG (de Verblijfsrichtlijn) omdat eiser niet voldeed aan de in dat artikel gestelde voorwaarde dat er sprake moet zijn van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf (rechtsoverweging 3.12).
Die uitspraak staat in rechte vast.
De rechtbank stelt nu vast dat de aan eiser opgelegde ongewenstverklaring van 3 juli 2015 een nationale maatregel is als bedoeld in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Omdat eiser niet onder het toepassingsbereik van de Terugkeerrichtlijn valt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag van eiser om opheffing van de ongewenstverklaring terecht niet heeft getoetst aan het unierechtelijk openbare orde-criterium zoals bedoeld in artikel 7, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
Eiser is in 2016 overgeleverd aan Italië. Waar hij sindsdien verblijft, is onduidelijk gebleven en of hij nog een relatie heeft en/of samenwoont met zijn Roemeense partner, is ook onduidelijk gebleven. Niet gesteld of gebleken is dat eiser inmiddels (weer) een verblijfsrecht ontleent aan Europese regels zoals bijvoorbeeld de Verblijfsrichtlijn.
Ook in dat opzicht heeft verweerder nu bij de beoordeling van de aanvraag van eiser om opheffing van de ongewenstverklaring terecht niet getoetst aan het unierechtelijk openbare orde-criterium.