ECLI:NL:RBDHA:2023:10062

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
09/075934-22, 09/146277-22 (ttz. gev.) en 09/143751-20 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak met betrekking tot mishandeling, hennepteelt, en wapenbezit

Op 11 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, hennepteelt, en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De zaak omvatte verschillende zittingen, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verweren van de verdediging heeft overwogen. De verdachte werd beschuldigd van mishandeling van een slachtoffer, het telen van hennep, en het voorhanden hebben van verboden wapens en amfetamine. De rechtbank heeft het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging verworpen en de rechtmatigheid van het bewijs, verkregen via Encrochat, beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de Encrochat-berichten als bewijs konden worden gebruikt, ondanks de verweren van de verdediging over de rechtmatigheid van de gegevensverzameling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in vuurwapens en verdovende middelen, en dat hij een aanzienlijke hoeveelheid hennep had verhandeld. De rechtbank heeft de verdachte ook vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de ernst van de overige feiten zwaar laten wegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/075934-22, 09/146277-22 (ttz. gev.) en 09/143751-20 (tul)
Datum uitspraak: 11 juli 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Zoeterwoude,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 juli 2022, 13 september 2022, 5 december 2022 en 14 februari 2023 (allen pro forma) en 27 juni 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.A. Pronk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van Egmond naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding in de zaak met parketnummer 09-075934-22 (hierna: dagvaarding I) en de dagvaarding in de zaak met parketnummer 09-146277-22 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Kort en zakelijk weergegeven houdt de tenlastelegging het volgende in:
Dagvaarding I
Primair: poging zware mishandeling; subsidiair: mishandeling;
Mishandeling;
Telen van hennep;
Voorhanden hebben van een wapen categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie;
Voorhanden hebben van een wapen categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie;
Voorhanden hebben van munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie; en
Voorhanden hebben van 602g amfetamine.
Dagvaarding II
Primair: in vereniging vervaardigen en/of verhandelen van vuurwapens van categorie II en/of categorie III van de Wet wapens en munitie; subsidiair: poging tot het overdragen van deze wapens;
Voorbereidingshandelingen in vereniging tot de invoer, het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van cocaïne; en
In vereniging heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en/of aanwezig gehad 35 kg hennep.

3. De ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van dagvaarding II

De verdediging heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte, de rechtbank begrijpt voor de feiten van dagvaarding II. Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie aantoonbaar (bewust) een onjuiste voorstelling van zaken gegeven ten aanzien van de hack op Encrochat en het subject van onderzoek 26Lemont. De onwaarheden en het volharden daarin maken dat sprake is van een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat daardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank bespreekt dit verweer vanwege de leesbaarheid van dit vonnis in hoofdstuk 4.

4.De rechtmatigheid van de Encrochat-data als bewijs

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van dagvaarding II, waarin Encrochat berichten in het dossier zitten verweer gevoerd ten aanzien van de rechtmatigheid van de Encrochat data. De verdediging heeft op verzoek van de rechtbank de rechtmatigheidsverweren op voorhand aan de rechtbank toegezonden. Tevens heeft de verdediging voor de zitting een aanhoudingsverzoek ingediend bij de rechtbank in verband met het verzoek om toevoeging van de JIT-overeenkomst aan het procesdossier en het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] . De officier van justitie heeft tevens op voorhand een reactie op de rechtmatigheidsverweren alsmede een reactie op het aanhoudingsverzoek aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank beschouwt deze verweren, standpunten en gedane verzoeken als ter terechtzitting voorgedragen. De rechtbank heeft ter zitting het aanhoudingsverzoek en de onderzoekswensen afgewezen.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van het bewijs heeft de verdediging op voorhand kenbaar gemaakt zich op het standpunt te stellen dat Nederland volledig verantwoordelijk is te houden voor de hack van Encrochat, dat dit meebrengt dat een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan slagen en dat de rechtmatigheid in volle omvang moet worden getoetst waarbij van belang is dat het onderzoek tegen Encrochat en het onderzoek 26Lemont zijn aan te merken als voorbereidende onderzoeken. Aan de hand van het dossier kan volgens de verdediging niet worden vastgesteld dat het optreden van de Franse autoriteiten rechtmatig was. Verder stelt de verdediging dat de onderschepping van de Encrochat-berichten in strijd is met artikel 8 EVRM en dat ook de verwerking van die berichten in Nederland in strijd is met artikel 8 EVRM. Een en ander moet leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
Na de uitspraak van de Hoge Raad ter beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen van 13 juni 2023 ECLI:NL:HR:2023:913 (hierna: de prejudiciële beslissing) heeft de verdediging ter zitting gepersisteerd bij de gevoerde verweren. Verder heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat zonder de inzage in de dataset bij het NFI en zonder aanvullende stukken in het dossier die duidelijkheid kunnen verschaffen over de wijze waarop het onderzoek is gelopen, zoals de JIT-overeenkomst, de rechtbank de onderzoeksresultaten niet als betrouwbaar kan aanmerken en daardoor niet als bewijs kan gebruiken. De Encrochat-berichten moeten om die reden van het bewijs worden uitgesloten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de aanvullende stukken aan het dossier moeten worden toegevoegd en dat de verdediging inzage moet krijgen in de dataset bij het NFI voordat de rechtbank kan beslissen of de verkregen berichten voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verwijst naar de prejudiciële beslissing en stelt zich op het standpunt dat hieruit volgt dat, ook als er sprake is van een ‘joint investigation team’, of wel JIT, de hack van Encrochat heeft plaatsgevonden onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. Daarbij maakt het niet uit dat een deel van de gebruikers zich in Nederland bevond of dat Nederland bijstand heeft geleverd aan die opsporing. Onder die omstandigheden geldt het vertrouwensbeginsel en moet de Nederlandse rechter Franse rechterlijke beslissingen respecteren en ervan uitgaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Verder geldt dat de Nederlandse rechter als uitgangspunt moet nemen dat het onderzoek onder Franse verantwoordelijkheid zodanig is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. Dat is slechts anders indien er, bijvoorbeeld naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer, concrete aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Dan moet de rechter de betrouwbaarheid van de resultaten wel onderzoeken. De door de verdediging gevoerde verweren gaan niet op, er zijn immers geen concrete aanwijzingen dat er tijdens het onderzoek onrechtmatigheden zijn begaan. Voorts hadden er geen nadere stukken moeten worden toegevoegd en is er geen sprake van onrechtmatig verkregen of onrechtmatig verwerkte gegevens. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk en het verzoek om bewijsuitsluiting of strafvermindering dient te worden afgewezen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feitelijke gang van zaken onderzoek Encrochat
Om de Encrochat-verweren van de verdediging te kunnen beoordelen, is van belang om vast te stellen wat de feitelijke gang van zaken omtrent de Encrochat-hack is geweest. Deze vaststelling is niet nieuw: meerdere gerechten hebben hier al bij stil gestaan. Uit praktische overwegingen en omwille van de rechtseenheid gaat de rechtbank van de navolgende feitelijke gang van zaken uit zoals opgenomen in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad en zoals die, wat dit onderzoek betreft, verder ook blijkt uit het dossier. Dat de weergave van de feitelijke gang van zaken uit genoemde prejudiciële beslissing niet op alle punten juist is, heeft de verdediging wel gesteld maar niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan dat standpunt voorbij gaat.
Encrochat is de naam van een bedrijf dat een versleutelde berichtendienst aanbood. Met een mobiele telefoon van Encrochat konden versleutelde berichten worden verstuurd. Encrochat leverde naast deze telefoons een pakket aan diensten, waarmee toegang kon worden verkregen tot een communicatienetwerk waarbinnen versleutelde tekst- en spraakberichten en afbeeldingen konden worden verstuurd naar en ontvangen van andere gebruikers van Encrochat-toestellen. De toestellen beschikten over een speciaal ontwikkeld besturingssysteem en bevatten functionaliteiten voor het snel en eenvoudig wissen van berichten, terwijl er geen mogelijkheid was om het apparaat of de simkaart te koppelen aan een gebruikersaccount.
Op 25 september 2017 is het Openbaar Ministerie het onderzoek 26Bismarck gestart, omdat in verschillende Nederlandse en buitenlandse opsporingsonderzoeken sinds 2017 toestellen van Encrochat waren aangetroffen bij verdachten van ernstige delicten. In dit onderzoek, dat zich richtte op het bedrijf Encrochat, zijn via een aan Frankrijk gericht Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) meerdere kopieën van de infrastructuur van dat bedrijf verkregen.
In Frankrijk is ook onderzoek gedaan naar het bedrijf Encrochat. In dat onderzoek is gebleken dat de server waarvan door Encrochat gebruik werd gemaakt, zich in Roubaix (Frankrijk) bevond bij serverbedrijf OVH. Op 30 januari 2020 is door de Franse rechter een machtiging gegeven voor het plaatsen van een interceptiemiddel.
Op 10 februari 2020 is het Openbaar Ministerie het onderzoek 26Lemont gestart, dat voortvloeide uit het onderzoek 26Bismarck en zich richtte op het bedrijf Encrochat, de directeuren van dat bedrijf, de resellers en de gebruikers van Encrochat-toestellen. In het kader van dit onderzoek is een gemeenschappelijk onderzoeksteam (of wel JIT) opgericht en een overeenkomst over dit gemeenschappelijk onderzoeksteam met Frankrijk gesloten. In deze overeenkomst is afgesproken dat alle informatie en bewijsmiddelen die ten behoeve van het gemeenschappelijk onderzoeksteam worden verzameld, worden gevoegd in een gezamenlijk onderzoeksdossier.
Op 1 april 2020 is het interceptiemiddel geplaatst op de server in Roubaix. Dit interceptiemiddel is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire en valt onder het Franse staatsgeheim.
Door de Franse autoriteiten is in de periode van 1 april tot 14 juni 2020 live informatie van Encrochat-telefoons verzameld. Deze informatie is gedeeld met Nederland als partner in het gemeenschappelijk onderzoeksteam en toegevoegd aan het gezamenlijk onderzoeksdossier.
De Nederlandse politie heeft van 1 april tot en met 24 juni 2020 data van gebruikers van Encrochat-toestellen gekopieerd, waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de verzamelde nieuwe data van de Encrochat-toestellen werden gekopieerd naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie.
In het onderzoek 26Lemont heeft het Openbaar Ministerie op 13 maart 2020 – dus voorafgaand aan het plaatsen van het interceptiemiddel en het verzamelen van informatie door de Franse autoriteiten – een vordering ingediend bij de rechter-commissaris om een machtiging te verstrekken voor het geven van een bevel tot het binnendringen en het doen van onderzoek in een geautomatiseerd werk, als bedoeld in artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), en tot het opnemen van (tele)communicatie, als bedoeld in artikel 126t Sv. De rechter-commissaris heeft deze machtiging verleend op 27 maart 2020. Daaraan heeft de rechter-commissaris de navolgende voorwaarden gesteld om op die manier de privacyschending zoveel mogelijk in te kaderen en zogenaamde ‘fishing expeditions’ te voorkomen.
1. De wijze waarop zal worden binnengedrongen in het/de geautomatiseerde syste(e)m(en) zal worden vastgelegd aan de hand van logs en in een beschrijvend proces-verbaal van bevindingen, voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
2. Een beschrijving van de daarbij gebruikte software zal voor onderzoek beschikbaar zijn en dient op enig later tijdstip te kunnen worden ingezet bij een nabootsing of demonstratie van het binnendringen van het/de syste(e)men), voor zover er geen gebruik is gemaakt van een reeds goedgekeurd middel tot interventie en met uitzondering van de zaken waarin in een andere jurisdictie geen plicht bestaat tot het geven van inzage in de werking van een technisch middel waarmee wordt binnengedrongen;
3. De vergaarde informatie wordt opgeslagen op zodanige wijze dat die aan de hand van hashwaarden of anderszins de integriteit garanderende wijze te controleren en te onderzoeken is;
4. De vergaarde informatie/communicatie kan slechts worden onderzocht met toepassing van de in een proces-verbaal vastgelegde zoeksleutels (woordenlijsten) welke zullen worden opgeslagen en bewaard ten behoeve van mogelijk later reproductie of onderzoek, zulks met uitzondering van de onderzoeken waarin reeds is vastgesteld dat er sprake is van in georganiseerd verband gepleegde strafbare feiten, welke onderzoeken zijn vermeld op een voor aanvang van de inzet van het middel, aan de rechter-commissaris over te leggen lijst;
5. De vergaarde informatie/communicatie wordt onderzocht op het voorkomen van zogenaamde verschoningsgerechtigden in die communicatie aan de hand van zoeksleutels waarbij ten minste de bekende namen van advocaten, door hen opgegeven telefoonnummers en/of e-mailadressen ten behoeve van communicatie met cliënten zullen worden opgenomen;
6. De vergaarde informatie/communicatie wordt na het onderzoek door middel van voornoemde zoeksleutels na maximaal twee weken aangeboden aan de rechter-commissaris om de inhoud, omvang en relatie tot de vermoedelijk gepleegde of te plegen strafbare feiten te controleren en zal niet eerder ter beschikking worden gesteld aan het Openbaar Ministerie of de politie ten behoeve van (opsporings)onderzoeken;
7. De vergaarde informatie/communicatie zal slechts ter beschikking worden gesteld voor onderzoeken naar strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken, dan wel misdrijven met een terroristisch oogmerk, een en ander voor zover die onderzoeken niet behoren tot die welke op de reeds voor aanvang van de inzet van het middel aan de rechter-commissaris overgelegde lijst zijn vermeld.
De door de rechter-commissaris afgegeven machtiging is nadien tussentijds verlengd en getoetst. Na analyse van de verkregen informatie hebben de zaaksofficieren van justitie in het onderzoek 26Lemont op grond van artikel 126dd Sv toestemming gegeven informatie te delen met onder meer het onderzoeksteam Clementine, waarbij die informatie eerst aan de rechter-commissaris is voorgelegd voor het vragen van toestemming voor het delen van de informatie. Op 29 oktober 2021 werd door de rechter-commissaris toestemming verleend voor het verstrekken van gegevens uit 26Lemont van de gebruiker [gebruiker 1] aan onderzoek Clementine. De ter beschikking gestelde dataset bestond uit Encrochat-berichten van gebruiker [gebruiker 1] en de verschillende tegengebruikers in de periode van april tot en met juni 2020.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank kan op basis van hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht niet vaststellen dat het Openbaar Ministerie daadwerkelijk gelogen heeft of bewust onjuiste informatie heeft verstrekt omtrent de Encrochat-hack zoals de verdediging heeft gesteld. Wel is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het Openbaar Ministerie van het begin af aan meer openheid had kunnen geven over het hele verloop van de Encrochat-hack. Het enkele feit dat het Openbaar Ministerie voorzichtig en terughoudend is geweest met haar informatieverstrekking, maakt echter nog niet dat er sprake is van het bewust verstrekken van onjuiste informatie, laat staan dat er sprake is geweest van een handelwijze die tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden . De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het interstatelijke vertrouwensbeginsel
De verdediging heeft gesteld dat de Nederlandse autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de hack van Encrochat omdat bij de hack toestellen zijn binnengedrongen die zich op Nederlands grondgebied bevonden. Daarnaast hebben de Nederlandse autoriteiten door het overnemen van de verkregen gegevens opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied uitgeoefend, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt die stelling. Noch uit de hiervoor vastgestelde feitelijke gang van zaken, noch uit hetgeen de verdediging verder naar voren heeft gebracht, volgen voldoende concrete aanwijzingen voor de stelling van de verdediging dat de interceptie van de Encrochat-data niet onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden maar (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten, of dat de Nederlandse autoriteiten daarvoor verantwoordelijk zijn te achten. Dit wordt niet anders door de samenwerking van de Nederlandse autoriteiten met de Franse autoriteiten in een JIT. Ook niet wanneer de Nederlandse autoriteiten van de inhoud van dat onderzoek op de hoogte zijn en het onderzoek de hack gebruikers van Encrochat op Nederlands grondgebied zou kunnen treffen en de verkregen gegevens vervolgens worden overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten.
De rechtbank stelt vast dat uit de feitelijke gang van zaken zoals hiervoor weergegeven, volgt dat bij de hack van Encrochat Franse bevoegdheden zijn ingezet op basis van het Franse recht onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, waarbij geldt dat Frankrijk is toegetreden tot het EVRM. Onder verwijzing naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad is de rechtbank van oordeel dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit betekent dat de beslissingen van de Franse autoriteiten die aan het in Frankrijk verrichte onderzoek ten grondslag liggen, door de rechter in de Nederlandse strafzaak moeten worden gerespecteerd. Ook moet ervan worden uitgegaan dat het onderzoek rechtmatig is verricht. Dit is uitsluitend anders als in Frankrijk onherroepelijk is komen vast te staan dat het betreffende onderzoek niet in overeenstemming met de daarvoor geldende rechtsregels is verricht. Dat is niet het geval.
Dit brengt in relatie tot het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals dat wordt gewaarborgd door artikel 8 lid 1 EVRM, met zich dat de Nederlandse strafrechter niet beoordeelt of in het recht van het land onder wiens verantwoordelijkheid het onderzoek is verricht, al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de eventueel bij het verrichten van het onderzoek gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op respect voor zijn privéleven. Evenmin beoordeelt de Nederlandse strafrechter of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn, zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 8 EVRM. Zo’n beoordeling zou immers vergen dat de Nederlandse rechter het buitenlandse recht toetst, wat een aantasting van de soevereiniteit van dat land zou opleveren. Daaraan staat in de weg wat hiervoor is overwogen.
De betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten
Uit de prejudiciële beslissing volgt dat het interstatelijke vertrouwensbeginsel tevens meebrengt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten is uitgevoerd, op zodanige wijze is verricht dat de door dat onderzoek verkregen resultaten betrouwbaar zijn. De rechtbank is overigens wel gehouden om de betrouwbaarheid van die resultaten te onderzoeken als er – al dan niet naar aanleiding van een daartoe strekkend verweer – concrete aanwijzingen voor het tegendeel bestaan.
De verdediging heeft erop gewezen dat de dataset en ook de in het dossier opgenomen gesprekken die zijn verkregen uit de hack van Encrochat meerdere lege regels bevat. Volgens de politie zijn die lege regels overgenomen uit het exportbestand van de chats. Waarom de lege regels een concrete aanwijzing zouden opleveren dat de resultaten van de hack onbetrouwbaar zijn, heeft de verdediging niet nader toegelicht, en is zonder een nadere toelichting voor de rechtbank niet inzichtelijk geworden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging dan ook geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht dat de resultaten van het onderzoek niet betrouwbaar zijn. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de betrouwbaarheid van de resultaten van de Encrochat hack die aan het dossier van de verdachte zijn toegevoegd.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging en wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging af, om inzage te krijgen bij het NFI in de volledige dataset, met het volledige berichtenverkeer van en naar alle in het dossier genoemde accounts en groepsgesprekken, om de betrouwbaarheid van die berichten te toetsen.
De verdediging heeft in dit kader ook nog verzocht om aanvullende stukken te voegen aan het dossier die duidelijkheid kunnen verschaffen over de wijze waarop het onderzoek is gelopen, zoals de JIT-overeenkomst. Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat de verdediging geen concrete aanwijzingen naar voren heeft gebracht dat de resultaten van het onderzoek niet betrouwbaar zijn, dient ook dit verzoek te worden afgewezen. Nog daargelaten dat het voor de rechtbank volstrekt onduidelijk is gebleven welke aanvullende stukken de verdediging bedoelt, dan wel wat de verdediging in de JIT-overeenkomst verwacht aan te treffen en hoe dat aan de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten zou kunnen raken. Voor zover de verdediging ook nog heeft bedoeld dat voeging van de stukken noodzakelijk is voor het toetsen van de rechtmatigheid van de hack, stuit dit af op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Ook een beroep op het beginsel van ‘
equality of arms’ leidt in dit verband niet tot een andere conclusie. Voor zover het verzoeken tot het voegen van stukken aan het procesdossier betreft, dient op grond van artikel 315, eerste lid, Sv in verbinding met artikel 415 Sv getoetst te worden of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het beoordelen van de verzoeken dient in aanmerking te worden genomen dat op grond van artikel 149a, tweede lid, Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. De verdediging heeft reeds inzage gehad in de voor deze zaak specifieke dataset, namelijk de Encrochat-lijn van de verdachte zelf. Daarin zijn berichten zichtbaar die zijn uitgewisseld met het account dat door de politie toegeschreven wordt aan de verdachte. Gelet hierop en onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd dat de noodzaak bestaat tot voeging van de JIT-overeenkomst en het verschaffen van inzage in de volledige dataset in het dossier.
Verwerken van de berichten door de Nederlandse opsporingsautoriteiten
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat de verwerking van de berichten van de gebruikers van Encrochat door de Nederlandse opsporingsautoriteiten niet in overeenstemming was met de waarborgen van artikel 8 EVRM en dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. Ter onderbouwing van dit verweer heeft de verdediging aangevoerd dat artikel 126uba Sv geen toereikende grondslag vormt voor de verwerking van de gegevens en dat ook overigens die grondslag niet in de wet gevonden kan worden en dat dus artikel 8 EVRM geschonden is.
Allereerst overweegt de rechtbank dat het onderzoek naar de inhoud van de Encrochat-gegevens van de onbekende gebruikers in het onderzoek 26Lemont niet was gericht tegen verdachten van concrete strafbare feiten. Het onderzoek heeft wel met zich gebracht dat sommige van die onbekende gebruikers uiteindelijk kunnen worden geïdentificeerd. Dit heeft geleid tot nieuwe strafrechtelijke onderzoeken dan wel verstrekking van die informatie aan reeds lopende, afzonderlijke onderzoeken.
Dit is nadrukkelijk onderkend door het Openbaar Ministerie alsmede door de rechter-commissaris die de 126uba en 126t Sv-machtiging heeft afgegeven. Gelet op het voorgaande en het verschil in doelstelling tussen het onderzoek 26Lemont en het onderzoek Clementine, stelt de rechtbank concluderend vast dat het onderzoek 26Lemont niet kan worden aangemerkt als een voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake van de aan hem tenlastegelegde feiten.
De rechtbank verwijst in dit verband naar de prejudiciële beslissing en het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en 1890 waaruit volgt dat onder omstandigheden een rechtsgevolg kan worden verbonden aan een vormverzuim dat niet is begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, indien het betreffende vormverzuim of de betreffende onrechtmatige handeling van bepalende invloed is geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek naar en/of de (verdere) vervolging van de verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal het verweer van de verdediging in dit licht beoordelen.
Mede gelet op de overwegingen van de Hoge Raad in de prejudiciële beslissing is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat artikel 126uba Sv een juiste wettelijke grondslag biedt voor het doorzoeken en analyseren van de Encrochat-data, zoals in onderhavige zaak aan de orde. Dit artikel omvat het binnendringen in een geautomatiseerd werk, het onderzoek van dat geautomatiseerde werk inclusief de vastlegging en verwerking van de daarbij aangetroffen gegevens. Dit wordt niet anders als het gaat om gegevens van vele (onbekende) gebruikers zolang het gebruikers betreft van wie een verdenking bestaat dat zij betrokken zijn bij misdrijven in georganiseerd verband.
Het feitelijke binnendringen van het geautomatiseerde werk waar artikel 126uba Sv op ziet, is weliswaar gebeurd door en onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten, maar de Nederlandse opsporingsambtenaren hebben daarna de verkregen data geanalyseerd. De wettelijke bepaling is duidelijk en kenbaar. De inmenging van de Nederlandse opsporingsambtenaren in het privéleven en de correspondentie van verdachte is daarmee bij de wet voorzien.
De rechter-commissaris in de zaak 26Lemont heeft de machtiging ex artikel 126uba Sv verleend, mede omdat sprake was van verdenking van ernstige, het maatschappelijk verkeer ontwrichtende strafbare feiten, gepleegd in georganiseerd verband. Mede gelet op het feit dat het om versleutelde communicatie ging, is moeilijk denkbaar dat op andere effectieve wijze onderzoek kon worden gedaan naar die communicatie. Gelet hierop en door de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is tevens voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Concluderend overweegt de rechtbank dat de verwerking van de Encrochat-data door de Nederlandse opsporingsambtenaren plaatsvond met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke kaders. Er zijn verder geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit de rechtbank kan afleiden dat er reden was om te veronderstellen dat het verwerken (analyseren en gebruiken) van de Encrochat-data in de strafzaak tegen de verdachte onrechtmatig is geweest. De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de verdediging.
Het recht op een eerlijk proces
Tot slot komt de rechtbank tot het oordeel dat de waarborgen van artikel 6 EVRM in acht genomen zijn. De wijze waarop van de resultaten van het Franse onderzoek in de strafzaak van de verdachte gebruik is gemaakt, maakt naar het oordeel van de rechtbank geen inbreuk op het recht op een eerlijk proces.
Tussenconclusie rechtbank
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank de verweren van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard dan wel dat de rechtbank de Encrochat-berichten van het bewijs zou moeten uitsluiten, dan wel dat de rechtbank de zaak zou moeten aanhouden voor het voegen van stukken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de Encrochat-berichten kunnen worden gebruikt voor het bewijs. De rechtbank zal hierna overwegen waarom zij op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten komt. Vooruitlopend op de beslissing ten aanzien van de strafoplegging overweegt de rechtbank dat gelet op de verwerping van de verweren ook geen aanleiding bestaat voor strafvermindering.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder dagvaarding 1, feit 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten ten aanzien van dagvaarding I en II.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het bij dagvaarding I onder feit 1, 2, 4 en 7 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot dagvaarding I, onder feit 3, 5 en 6 ten laste gelegde, met uitzondering van de munitie aangetroffen in de parkeergarage, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 7 heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking van de woning van de verdachte, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en daarmee vrijspraak en subsidiair strafvermindering zal moeten volgen.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten van dagvaarding II.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 primair heeft de verdediging onder meer vrijspraak bepleit, omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum omdat het bewijs maar uit één bron, namelijk Encrochat-berichten, komen.
Voor zover noodzakelijk zal de rechtbank hierna de ingenomen standpunten nader bespreken.
5.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder feit 1 primair van dagvaarding I ten laste gelegde poging zware mishandeling en de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte met opzet met een schaar in de hand van het slachtoffer zou hebben gestoken en/of gesneden. De verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] hebben beiden verklaard over een worsteling tussen hen maar dat zij niet weten hoe [slachtoffer] aan de snijwond aan haar hand is gekomen. Dit betekent dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte ten aanzien van dit feit dient te worden vrijgesproken.
5.4
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten 3 en 5 van dagvaarding I met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft de bewezen te verklaren feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II.
5.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II verder opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van de feiten 2, 4, 6 en 7 van dagvaarding I en de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 van dagvaarding II redengevende feiten en omstandigheden.
5.6
Bewijsoverwegingen
Dagvaarding I
Feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Op 27 maart 2022 zijn verbalisanten naar aanleiding van een melding naar de woning van de verdachte gegaan. De verbalisanten troffen het slachtoffer [slachtoffer] aan. Zij heeft verklaard dat zij door de verdachte op haar hoofd, in haar buik en tegen haar benen is geschopt en geslagen. Een verbalisant heeft ter plaatse verwondingen bij het slachtoffer waargenomen, welk letsel past bij de verklaring van [slachtoffer] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
Feiten 4 en 6
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Na het incident bij de woning zijn de verdachte en [slachtoffer] naar de parkeergarage gegaan. Getuige [getuige 2] ziet de verdachte en [slachtoffer] bij een zwarte Volkswagen Caddy staan en ziet dat zij aan elkaar trekken en duwen. De getuige en zijn broer pakken de verdachte vast. De getuige heeft verklaard dat de verdachte iets in zijn hand had dat hij liet vallen en ook heeft hij een plastic zak in verdachtes hand gezien met iets zwarts, iets groots.
In de parkeergarage aangekomen, zagen de verbalisanten twee mannen, naar later bleek de twee getuigen [getuige 2] , boven op de verdachte zitten naast een zwarte Volkswagen Caddy. Tijdens het boeien van de verdachte zag een verbalisant meerdere patronen liggen. Tevens zagen verbalisanten onder de Volkswagen Caddy een zilverkleurig vuurwapen liggen, dat verpakt zat in een doorzichtig zakje. [slachtoffer] heeft later verklaard dat de verdachte, voordat hij naar de parkeergarage rende, in de woning iets van tafel pakte waar hij een vuurwapen uit haalde.
Het vuurwapen en de 6 kogelpatronen van het kaliber .38 S&W zijn aangetroffen onder respectievelijk bij de auto, net nadat verdachte daar is aangehouden. Uit de verklaringen van getuige [getuige 2] en slachtoffer [slachtoffer] en het gegeven dat het kaliber van de bij de auto aangetroffen munitie overeenkomt met munitie die is aangetroffen in de woning van de verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte het vuurwapen en de munitie mee heeft genomen naar de parkeergarage en dat deze onder respectievelijk bij de Volkswagen Caddy terecht zijn gekomen toen hij deze heeft laten vallen. De rechtbank acht dan ook het voorhanden hebben door de verdachte van het vuurwapen en de munitie aangetroffen in de parkeergarage en ook de munitie aangetroffen in de woning wettig en overtuigend bewezen.
Feit 7
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking, omdat de amfetamine is aangetroffen in de vriezer in de woning van de verdachte nadat de rechter commissaris de doorzoeking had gesloten, waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting en daarmee vrijspraak.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. De verdediging stelt terecht dat sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking en dus van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De vraag is vervolgens of, en zo ja welk, rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden. Bij de beoordeling hiervan dient de rechtbank rekening te houden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Het belang dat het geschonden voorschrift dient, is de bescherming van het huisrecht en het privéleven van de bewoner, zoals verankerd in onder meer artikel 12 van de Grondwet en artikel 8, eerste lid, EVRM. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdachte niet in die belangen is geschaad, omdat er een machtiging was afgegeven voor een huiszoeking die dag, op het moment dat de amfetamine al in het huis aanwezig was. Dat die amfetamine tijdens de doorzoeking niet was aangetroffen en dat zodoende de strafbare gedraging van de verdachte niet ontdekt was, valt bovendien niet aan te merken als een rechtens te respecteren belang. De verdachte is derhalve niet in zijn belangen geschaad en heeft geen nadeel ondervonden van de onrechtmatige doorzoeking aan diens woning. De rechtbank volstaat met de constatering van het vormverzuim en zal hier geen consequentie aan verbinden. Het aantreffen van de amfetamine kan dan ook worden gebezigd voor het bewijs. De rechtbank ziet in het vormverzuim ook geen reden om tot strafvermindering over te gaan.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het voorhanden hebben door de verdachte van 602g amfetamine wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II
De identificatie van de verdachte
De verdenking is in deze zaak gericht op een persoon die met anderen communiceerde middels de communicatiedienst Encrochat met het account [gebruiker 1] @encrochat.com (hierna ook: [gebruiker 1] ). Daarom moet eerst worden vastgesteld of de verdachte de persoon is die achter deze gebruikersnaam schuilgaat.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte degene is die gebruik maakt van de gebruikersnaam [gebruiker 1] @encrochat.com
.Uit chatberichten van [gebruiker 1] en encrochat account [gebruiker 2] is gebleken dat [gebruiker 1] een hennepkwekerij had in Rijnsburg, die op 8 mei 2020 is ontdekt door de politie. De hennepkwekerij werd aangetroffen in de woning van [betrokkene 1] . Zij heeft op 20 april 2021 bij de politie verklaard dat de hennepkwekerij is opgezet door haar ex-vriend, welke in januari of februari in een psychose zou hebben verkeerd. In het politiesysteem is dit voorval omschreven en is de persoon die in een psychose is geraakt [verdachte] van [geboortedatum] . Verder volgt uit het dossier dat [gebruiker 1] door andere Encrochat gebruikers was opgeslagen als ‘ [gebruikersnaam] ’, ‘ [gebruikersnaam] ’, ‘ [gebruikersnaam] ’ en ‘ [gebruiker 1] , [gebruikersnaam] ’. [verdachte] is de voornaam van de verdachte en hij staat in de Basis Registratie Personen ingeschreven in Leiden . De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 juni 2023 verklaard dat hij gebruik heeft gemaakt van het Encrochat account [gebruiker 1] .
De verdachte heeft ter terechtzitting een alternatief scenario geschetst. Hij heeft verklaard dat hij weliswaar gebruik heeft gemaakt van het Encrochat account [gebruiker 1] , maar dat hij niet de enige was die gebruik maakte van dat account. Hij zou enkel de berichten over hennep hebben gestuurd, maar niet de berichten die over harddrugs en wapens gaan. Die berichten zouden door een bekende van hem zijn verstuurd, met wie hij de cryptotelefoon deelde waarop dit account werd gebruikt en over wie hij niet verder wil verklaren. Ter ondersteuning van dat alternatief scenario heeft de verdediging ter terechtzitting een overzicht overgelegd, van chatberichten uit de dataset waaruit blijkt dat met het Encrochataccount [gebruiker 1] op 31 maart 2020 een chatgesprek in het Pools is gevoerd met Encrochataccount grambam. De verdachte heeft verklaard geen Pools te spreken.
De rechtbank beschouwt het verweer van de verdediging met betrekking tot het door de verdachte geschetste alternatief scenario als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt en zal daarop nader in gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het door de verdediging overgelegde Poolse chatgesprek geen steun voor het alternatief scenario. De berichten uit dit chatgesprek zijn op één dag binnen het tijdsbestek van enkele uren verstuurd. Die berichten bieden dan ook geen aanknopingspunt voor de stelling dat de cryptotelefoon naast de verdachte een andere vaste gebruiker had. Ook biedt dit gesprek geen aanknopingspunt voor de stelling dat niet de verdachte maar een ander de aangetroffen berichten die gaan over harddrugs en wapens zou hebben gestuurd. Die berichten zijn in het Nederlands geschreven en niet in het Pools en ook de inhoud van het aangetroffen Poolse chatgesprek ziet blijkens de informele vertaling die is bijgevoegd niet op wapens of harddrugs. Ook met het tegencontact grambam zijn ook op een ander moment geen berichten uitgewisseld die zien op harddrugs of wapens.
Evenmin zijn er andere gesprekken in het dossier die steun bieden aan de stelling van de verdachte dat hij de telefoon en het account [gebruiker 1] deelde met een ander en dat hij alleen berichten zou hebben verstuurd die gaan over hennep. Integendeel, de chatgesprekken die [gebruiker 1] heeft gevoerd met de Encrochataccounts [gebruiker 3] en [gebruiker 4] , gaan over zowel hennep als wapens. Tevens zit er in het dossier een gesprek van 8 mei 2020 tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 2] , waarin [gebruiker 2] tegen [gebruiker 1] zegt: ‘Politie zegt dat ze getipt zijn door buren die jou hebben zien rondlopen bij het huis wordt er gezegd’. De rechtbank maakt ook uit dit gesprek op dat er maar één persoon gebruik van het Encrochat account [gebruiker 1] , namelijk de verdachte. Ook de hiervoor vermelde informatie die heeft geleid tot de identificatie van de gebruiker van het account [gebruiker 1] bevat concrete persoonlijke informatie die in de richting van de verdachte wijst. Die informatie bevat geen aanknopingspunten die in de richting van een ander wijzen die het account ook zou gebruiken.
De rechtbank schuift het alternatieve scenario dat de verdachte heeft geschetst dan ook als onaannemelijk terzijde. Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat de verdachte degene is geweest die gebruik heeft gemaakt van het Encrochat account [gebruiker 1] @encrochat.com en dat hij degene is geweest die heeft deelgenomen aan de chatgesprekken die de rechtbank bezigt voor het bewijs.
Ten aanzien van feit 1 moet tevens worden vastgesteld of de verdachte gebruiker ‘ [gebruikersnaam] ’ is met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] die heeft deelgenomen aan een chatgesprek via Signal opgeslagen op een in beslag genomen telefoon van een andere verdachte. Uit de bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] toebehoort aan de verdachte. Met dit nummer is namelijk een terugbelverzoek gedaan bij de politie door de melder [gebruikersnaam] . [verdachte] waarbij het adres van de verdachte is opgegeven. Tevens blijkt dat het tweede telefoonnummer dat de melder opgeeft bij zijn terugbelverzoek ook gebruiker [gebruikersnaam] . [verdachte] betreft. De rechtbank stelt vast dat de verdachte degene is geweest die heeft deelgenomen aan het chatgesprek via Signal.
Bewijsminimum
De verdediging heeft zich met betrekking tot de feiten van dagvaarding II op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan het bewijsminimum, nu het bewijs louter is gebaseerd op de Encrochat-berichten en de berichten in het dossier moeten worden aangemerkt als ‘een overig geschrift’ als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5 Sv.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging. In de onderhavige zaak is, zoals blijkt uit de verdere inhoud van dit vonnis, niet slechts sprake van één chatgesprek met één ander account, maar is sprake van chatberichten binnen meerdere gesprekken met een aantal verschillende accounts op meerdere data en zijn er afbeeldingen verstuurd die de inhoud van de tekstberichten ondersteunen. Bovendien zijn er groepsgesprekken waarin niet alleen berichten van verdachte te lezen zijn, maar ook die van andere deelnemers aan het gesprek. Dit alles maakt dat er voldaan is aan het bewijsminimum. De rechtbank zal dit per feit nader motiveren.
Feit 1 subsidiair
Het bewijs bestaat uit chatberichten van [gebruiker 1] met verschillende gebruikers, berichten van die andere gebruikers, foto’s die worden verstuurd en chatberichten via de app Signal. Aan het bewijsminimum is voldaan.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 5 april 2020 en in de periode van 19 december 2021 tot en met 13 januari 2022 divers vuurwapens te koop heeft aangeboden, afbeeldingen daarvan heeft verstuurd en prijzen heeft genoemd. Uit de chatberichten volgt dat hij meerdere vuurwapens voorhanden heeft gehad. Echter uit de chatberichten volgt niet dat de verdachte daadwerkelijk een of meerdere vuurwapens heeft verhandeld.
Dat betekent dat de rechtbank de verdachte van het primair ten laste gelegde verhandelen van vuurwapens zal vrijspreken.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging voor 5 april 2020 en in de periode van 19 december 2021 tot en met 13 januari 2022.
Feit 2
Het bewijs bestaat uit diverse chatberichten van [gebruiker 1] met twee verschillende gebruikers. Aan het bewijsminimum is voldaan.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte het verkopen van cocaïne heeft voorbereid en/of bevorderd. Hij vraagt hij anderen of zij boli of collo voorhanden hebben waarvan het bij de rechtbank ambtshalve bekend is dat dit cocaïne betreft. Daarbij worden afbeeldingen van blokken verstuurd naar de verdachte en prijzen worden genoemd. Gelet op de inhoud van de berichten, en de hoeveelheden cocaïne waarover in de berichten wordt gesproken, kunnen dit geen berichten zijn die (enkel) zien op de aankoop van cocaïne voor eigen gebruik. Daarvoor gaat het om te grote hoeveelheden, namelijk blokken, met bijbehorende prijzen. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging dat de berichten geen strafbare voorbereidingshandelingen opleveren, nu de berichten enkel zouden zien op de aankoop en niet op de verkoop.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte in de periode van 31 maart 2020 tot en met 17 april 2020 voorbereidingshandelingen heeft verricht, die zien op het verkopen van cocaïne.
Feit 3
Het bewijs bestaat uit diverse ochatberichten van [gebruiker 1] met twee verschillende gebruikers. Aan het bewijsminimum is voldaan.
Uit de bewijsmiddelen, te weten de chatgesprekken tussen de verdachte en de gebruikers [gebruiker 5] en [gebruiker 6] , leidt de rechtbank af dat die gaan over het verhandelen van hennep. In deze gesprekken stuurt de verdachte meermalen foto’s van hennep. Op 31 maart 2020 zegt de verdachte tegen gebruiker [gebruiker 5] dat hij 2k heeft en 9k am heeft. De rechtbank begrijpt dat dit betekent 2 kilogram en 9 kilogram Amnesia, een hennepsoort. Op 2 april 2020 zegt de verdachte tegen dezelfde gebruiker dat hij weer 26k am heeft. De rechtbank begrijpt 26 kilogram Amnesia.. De verdachte stuurt hierbij telkens foto’s mee van de hennep. In het gesprek van 3 april 2020 met gebruiker [gebruiker 6] zegt de verdachte dat hij nog mooie am heeft, maar dat het hard gaat, hij zegt dat hij 35 heeft doorgestoten afgelopen week. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte 35 kilogram hennep heeft verkocht.
De gesprekken die redengevend zijn voor bewezenverklaring van dit feit lopen van 31 maart 2020 tot en met 3 april 2020. De rechtbank zal daarom dit feit bewezen verklaren voor de hiervoor genoemde periode.
5.7
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
2
hij op 27 maart 2022 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het hoofd en de buik en de benen, van die [slachtoffer] te slaan en schoppen;
3
hij op 27 maart 2022 te Leiden opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van 27 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op 27 maart 2022 te Leiden een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk Smith & Wisson, type .38 S&W CTG, kaliber .38 zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver voorhanden heeft gehad;
5
hij op 27 maart 2022 te Leiden een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
6
hij op 27 maart 2022 te Leiden munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 6 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .38 S&W, en
- 7 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .357, en
- 3 kogelpatronen (volmantel pistoolpatronen) van het kaliber 9 mm BR / 380 auto, en
- 6 kogelpatronen (Full Jacket Flatnose revolverpatronen) van het kaliber .38 special, en
- 50 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .357 magnum / .38 special, en
- 47 kogelpatronen (softnose revolverpatronen) van het kaliber .38 S&W
voorhanden heeft gehad;
7
hij op 27 maart 2022 te Leiden opzettelijk aanwezig heeft gehad 602 gram, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Dagvaarding II
1
hij
op 5 april 2020 en in de periode van 19 december 2021 tot en met 13 januari 2022,
in Nederland,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om (vuur)wapens
en/of de bijbehorende munitie (zoals bedoeld in artikel 2 categorie II en /of III van
de Wet Wapens en Munitie) over te dragen (al dan niet door tussenkomst van een of
meer ander(en), immers heeft verdachte
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad
en daarvan gebruik gemaakt in de communicatie, en
- via de PGP-telefoon besprekingen en onderhandelingen gevoerd met anderen, om (vuur)wapens en/of munitie te kopen en/of verkopen, en
- foto’s van (vuur)wapens ontvangen en/of verstuurd van/naar de (ver)kopende partij en
- de kopende en/of verkopende partij informatie gevraagd en verstrekt over de prijzen van de wapens terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij in de periode van
31 maart 2020 tot en met 17 april 2020te Leiden ,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk verkopen van cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
hebbende verdachte
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad
en daarvan gebruik gemaakt in de communicatie en
- besprekingen en onderhandelingen gevoerd met anderen, om verdovende middelen te kopen en
- ( bij) de verkopende partij informatie (op)gevraagd
over de prijzen
enomvang van de verdovende middelen;
3
hij in de periode van
31 maart 2020 tot en met 3 april 2020, in Nederland meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt een hoeveelheid van
in totaal35 kilogram, zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarnaast eventueel een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Ten aanzien van dagvaarding II heeft de verdachte zich gedurende een periode in 2020 en een periode eind 2021 tot begin 2022 schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten. Allereerst betreft dit pogingen tot de handel in vuurwapens terwijl hij in dat kader de beschikking had over meerdere (vuur)wapens. Het ongecontroleerde verhandelen van vuurwapens leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Wapens worden niet zelden gebruikt bij het begaan van strafbare feiten en circuleren veelvuldig in het criminele circuit. Het onbevoegd verhandelen van vuurwapens levert dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde op en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van de maatschappij. Het verhandelen van vuurwapens dient daarom streng te worden bestraft.
Tevens heeft de verdachte zich voor een periode schuldig gemaakt aan de handel in hennep en aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in cocaïne. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast is het gebruik ervan, onder andere door de daarmee gepaard gaande criminaliteit, bezwarend voor de samenleving. De verdachte is hier met zijn handelen mede verantwoordelijk voor.
Ten aanzien van dagvaarding I heeft de verdachte zich in maart 2022 schuldig gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer te slaan en te schoppen tegen haar hoofd, buik en benen. Hierbij heeft het slachtoffer letsel opgelopen en pijn ervaren. Met dit handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Op die dag trof de politie tevens een in werking zijnde hennepkwekerij aan in de woning van de verdachte en 602 gram amfetamine.
Tot slot had de verdachte die dag ook een vuurwapen voorhanden, een stroomstootwapen en verschillende soorten munitie. Het voorhanden hebben van verboden wapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft enorme maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak ook tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien.
De verdachte heeft zich aldus gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. De rechtbank acht de combinatie van de handel in hennep, het voorbereiden van de handel in harddrugs, de pogingen tot het verhandelen van vuurwapens, het telen van hennep en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie zeer ernstig en bijzonder zorgelijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 februari 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte in 2020 werd veroordeeld voor Opiumwet en Wet Wapens en Munitie feiten. De rechtbank weegt het strafblad van de verdachte in de strafoplegging strafverzwarend mee.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 17 november 2022, waaruit volgt dat sprake is van problematiek die het risico op recidive verhoogt. Risico verhogende factoren zijn de relatie met zijn ex-partner, het middelengebruik, financiën en het psychosociaal functioneren van de verdachte. Er zijn aanwijzingen voor problemen op het gebied van agressie en/of emotieregulatie. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog. Eerdere hulpverlenings- en reclasseringstrajecten zijn mislukt door het middelengebruik. De verdachte is binnen twee weken na schorsing van de voorlopige hechtenis weer middelen gaan gebruiken, te weten cocaïne en GHB. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde een opname in een zorginstelling gericht op diagnostiek en de daaruit voortkomende behandeling en/of begeleiding. De verdachte staat nu open voor toezicht van de reclassering en voor een ambulante behandeling.
De op te leggen straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Voor de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van de rechtspraak en bij straffen die in zaken met vergelijkbare feiten gebruikelijk worden opgelegd.
De straf zal lager uitvallen dan de vordering van de officier van justitie, omdat de rechtbank de verdachte vrij zal spreken van feit 1 van dagvaarding I en van feit 1 primair van dagvaarding II en komt tot een bewezenverklaring voor een kortere periode ten aanzien van de feiten vermeld op dagvaarding II. De rechtbank acht een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd in voorarrest passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf, te weten zes maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarde, in de vorm van een ambulante behandeling verbinden, alsmede de geadviseerde meldplicht en het meewerken aan middelencontrole. Dit voorwaardelijke strafdeel met bijzondere voorwaarden dient ertoe om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte om zo de kans op recidive terug te dringen.
Voorlopige hechtenis
De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. De belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank zwaar. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1, 2, 5 en 30 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte en dat de overig genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 3, 4 en 6 tot en met 29 genoemde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en
deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 5 en 30 genoemde voorwerpen.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 22 juni 2022 gevorderd dat de bij parketnummer 09/143751-20 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 1 oktober 2020 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarden. Ter terechtzitting van 27 juni 2023 heeft de officier van justitie, naar aanleiding van het standpunt van de verdediging, gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de voorwaardelijk opgelegde straf reeds ten uitvoer is gelegd.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de voorwaardelijk opgelegde straf reeds ten uitvoer is gelegd.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu ter terechtzitting van 27 juni 2023 is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde straf reeds ten uitvoer is gelegd.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 43a, 45, 46, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en II;
- 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 1 en bij dagvaarding II onder 1 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I onder 2 tot en met 7 en de bij dagvaarding II onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.7 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
ten aanzien van feit 2:
mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, met uitzondering van onderdeel 2º of onderdeel 7º;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 7:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Dagvaarding II
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 2:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (ZES) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de bij de GGZ Antes Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
en
- zich laat behandelen door de Brijder of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
en
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Antes tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 3, 4 en 6 tot en met 29 genoemde voorwerpen, te weten:
3. 1 STK Ploertendoder;
4. 1 STK Ploertendoder;
6. 1 STK Stroomstootwapen;
7. 38 STK Munitie;
8. 9 STK Munitie;
9. 15 STK Munitie;
10. 35 STK Munitie;
11. 1 STK Pil;
12. 1 STK Kist;
13. 1 STK Verdovende Middelen;
14. 1 STK Poeder;
15. 1 STK Pil;
16. 1 STK Pil;
17. 9 STK Pil;
18. 15 STK Pil;
19. 85 STK Pil;
20. 11 STK Pil;
21. 3 STK Pil;
22. 3 STK Pil;
23. 9 STK Pil;
24. 175 STK Pil;
25. 2 STK Pil;
26. 1 STK Poeder;
27. 27 STK Pil;
28. 1 STK Poeder;
29. 5 STK Pil;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1, 2, 5 en 30 genoemde voorwerpen, te weten:
1. STK Computer;
2. 1 STK Computer;
5. 1 STK Telefoontoestel;
30. 1 STK Telefoontoestel;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in haar vordering van 22 juni 2022 tot ten uitvoerlegging van de door de politierechter met parketnummer 09/143751-20 voorwaardelijk opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
mr. D. van Dam, rechter,
in tegenwoordigheid van V. Grampon, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2023.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Dagvaarding I
1
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
immers heeft verachte met een schaar, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in de hand, althans in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden :
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door met een schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in te hand, althans in het lichaam van die [slachtoffer] te steken en/of snijden;
2
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door tegen het hoofd en/of de buik en/of de benen, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of schoppen;
3
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden opzettelijk heeft geteeld en/of bereid
en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een
pand aan de [adres 2] ) een hoeveelheid
van (in totaal) ongeveer 30 hennepplanten, althans een
groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk Smith & Wisson, type .38 S&W CTG, kaliber .38
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
voorhanden heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden
een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht
voorhanden heeft gehad;
6
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te Leiden munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten
- 6 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .38 S&W, en/of
- 7 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .357, en/of
- 3 kogelpatronen (volmantel pistoolpatronen) van het kaliber 9 mm BR / 380 auto,
en/of
- 6 kogelpatronen (Full Jacket Flatnose revolverpatronen) van het kaliber .38 special,
en/of
- 50 kogelpatronen (revolverpatronen) van het kaliber .357 magnum / .38 special,
en/of
- 47 kogelpatronen (softnose revolverpatronen) van het kaliber .38 S&W
voorhanden heeft gehad;
7
hij op of omstreeks 27 maart 2022 te [adres 1] opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 717 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Dagvaarding II
1
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 april 2020 tot en
met 27 maart 2022 te Leiden , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meer anderen, althans alleen, zonder erkenning één of meer vuurwapens van
categorie II en/of categorie III heeft vervaardigd en/of verhandeld;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden :
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 april 2020 tot en
met 27 maart 2022 te Leiden , althans in Nederland
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer (vuur)wapen(s)
en/of de bijbehorende munitie (zoals bedoeld in artikel 2 categorie II en /of III van
de Wet Wapens en Munitie) over te dragen (al dan niet door tussenkomst van een of
meer ander(en), immers heeft verdachte
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad
en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn
mededaders, en/of
- ( via de PGP-telefoon) besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met zijn
mededader(s) en/of een of meer anderen, om (vuur)wapens en/of munitie te kopen
en en/of verkopen, en/of
- foto’s van (vuur)wapens ontvangen en/of gemaakt en/of laten maken en/of
verstuurd van/naar de (ver)kopende partij en/of zijn mededader(s), en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie (op)gevraagd en/of
verstrekt over de prijzen van de wapens
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en
met 27 maart 2022 te [adres 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen, het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of het opzettelijk vervaardigen
van cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
- ( telkens) een ander heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen
plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam te zijn en/of om
daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
- ( telkens) zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- ( telkens) voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn
mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat feit,
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad
en/of daarvan gebruik gemaakt in de communicatie met één of meer van zijn
mededaders en/of
- ( telefonisch) besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met zijn
mededader(s) en/of een of meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of
verkopen, en/of
- ( aan/bij) de kopende en/of verkopende partij informatie (op)gevraagd en/of
verstrekt over de prijzen, omvang en/of samenstelling van de verdovende middelen;
3
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2020 tot en met 27 maart 2022 te [adres 1] ,
althans in Nederland meermalen althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 35 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram hennep zijnde hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Bijlage II
Bewijsmiddelenoverzicht
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer 1] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden – Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 416).
Dagvaarding I
Feit 2:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 65-66):
Op 27 maart 2022 kregen wij verbalisanten het verzoek te gaan naar de [adres 2] te Leiden . Ter plaatse aangekomen op de [adres 1] , zag ik verbalisant [verbalisant 1] in de lobby van de hoofdingang, een vrouw op de grond liggen. Deze vrouw zou later voor mij bekend zijn als [slachtoffer] . Ik hoorde [slachtoffer] zeggen dat zij door [verdachte] [geboortedatum] , op haar hoofd en buik was geschopt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 105-107):
Op 27 maart 2022 kregen wij verbalisanten het verzoek te gaan naar de [adres 2] te Leiden . Ter plaatse bleek dat [slachtoffer] meerdere verwondingen op het lichaam had. In verband met een snijwond op haar hand en klappen op haar hoofd is ze vervoerd naar het ziekenhuis. Ik verbalisant [verbalisant 2] hoorde [slachtoffer] verklaren over de ruzie tussen haar en de verdachte [gebruikersnaam] . Ik hoorde haar het volgende zeggen:
Hij schopte mij tegen mijn hoofd, in mijn buik en tegen mijn benen. Ik heb geprobeerd mijn hoofd te beschermen dus ik heb niet meer gekeken hoe hij mij precies schopte, of dat hij vervolgens begon te slaan. Ik heb over mijn gehele lichaam pijn. Ik zag dat [gebruikersnaam] achter mijn aan kwam rennen. Ik wilde naar buiten rennen maar aan het einde van de galerij vlak voor de deur trapte hij mij in mijn rug en ben ik op de grond gevallen.
Ik verbalisant heb de volgende verwondingen gezien:
-Blauwe bult op de kin
-bloed uitstortingen op de borst
-Blauwe plekken op haar voeten.
Feit 3:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juni 2023;
2. Het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, opgemaakt op 5 april 2022 (p. 294-298).
Feiten 4 en 6:
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 15-17):
Op 27 maart 2022 kregen wij de opdracht te gaan naar de [adres 2] te Leiden . Ik zag naast een zwarte Volkswagen Caddy, met het kenteken [kenteken] , drie mannen. Ik zag dat er twee mannen boven op een man zaten. Deze man blijkt later op het politiebureau te zijn: [gebruikersnaam] [verdachte] , geboren op [geboortedatum] . Wij verbalisanten zagen onder het bovengenoemde voertuig een zilverkleurig vuurwapen die verpakt zat in een doorzichtig zakje.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 37-39):
Op zondag 27 maart 2022 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in een woning aan de [adres 2] te Leiden . In de opbergruimte zijn volgende voorwerpen aangetroffen.
- 2 doosjes met munitie en losse munitie in een zak
- 1 grip zakje met 3 patronen (munitie)
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 105-107):
Op 27 maart 2022 kregen wij verbalisanten het verzoek te gaan naar de [adres 2] te Leiden . Ik hoorde [slachtoffer] verklaren over de ruzie tussen haar en de verdachte [gebruikersnaam] . Ik hoorde haar het volgende zeggen: hij pakte vervolgens iets van tafel en haalde daar een vuurwapen uit.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 111-112):
Op 27 maart 2022 was ik bij mijn broer in Leiden . Ik zag de man de woning
uitlopen en naar links rennen. Ik zag de vrouw achter de man aanrennen. Wij renden
de garage in en zagen links om de hoek, naast een zwarte Volkswagen Caddy, de
eerder genoemde man en vrouw staan. Ik zag en hoorde dat zij nog steeds aan het
ruziën waren en dat zij aan elkaar trokken en duwden. Hierop hebben
mijn broer en ik de man bij zijn gepakt en achteruit op de grond getrokken. Tijdens
het controleren van de man zag ik dat hij continu hard in zijn rechterhand kneep,
alsof hij iets vast had. Vervolgens zag ik de man die vastgeklemde rechterhand
openen en ik zag dat er iets uit zijn hand viel. Ik heb niet kunnen zien wat dat was.
5. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , op 6 december 2022 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
De getuige verklaart over het voorval van 27 maart 2022. Ik pakte zijn arm. Ik zag een plastic zak in zijn hand. Dat was met iets zwarts, iets groots. We hebben hem gewoon vastgehouden en toen kwam de politie.
6. Het proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 28 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 158-162):
De munitie werd aangetroffen tijdens de doorzoeking van perceel [adres 2] te Leiden .
Soort : Kogelpatroon (revolverpatroon)
Merk : RP (Remmington-Peters Cartridge Company)
Kaliber : .357 magnum
Aantal : 7 stuks
Soort : Kogelpatroon (volmantel pistoolpatroon)
Merk : 2x S&B (Sellier&Bellot) - 1x GECO (Gustaf Genschow Co.)
Kaliber : 9 mm Br/380 auto
Aantal : 3 stuks
Soort : Kogelpatroon (Full Jacket Flatnose revolverpatroon)
Merk : S&B (Sellier&Bellot)
Kaliber : .38 special
Aantal : 6 stuks
Soort : Kogelpatroon (revolverpatroon)
Merk : 15 x RP (Remmingtong-Pters Cartridge Co.) en 35x S&B (Sellier&Bellot)
Kaliber : .357 magnum / .38 special
Aantal : 50 stuks
Soort : Kogelpatroon (softnose revolverpatroon) - Gaspatroon (pistoolpatroon)
Merk : GFL (Guilio Fiocchi Spa, Lecce)
Kaliber : .38 S&W (revolverpatroon) - 9 mm PAPV (gaspatroon)
Aantal : 38 x GFL en 9x Walther, 47 stuks in totaal
De aangetroffen patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
7. Het proces-verbaal Wapens, Munitie en Explosieven, opgemaakt op 28 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 163-165):
Het vuurwapen werd aangetroffen, in een plastic zak, onder een personenauto, vzv het kenteken 51-VFJ-9, in de parkeergarage behorende bij perceel [adres 1] 1-111.
Soort wapen : Revolver
Fabrikant : Smith & Wesson
Merk : Smith & Wesson
Model : .38 S&W CTG
Kaliber : .38
Dit wapen is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie. Het vuurwapen valt niet onder categorie II, sub 2, 3 of 6 van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
Bij bovengenoemd vuurwapen werd, op de grond en in de plastic zak waar het vuurwapen in zat, munitie aangetroffen.
Soort : Kogelpatroon (revolverpatroon)
Merk : GFL (Guilio Fiocchi Spa, Lecce)
Kaliber : .38 S&W
Aantal : 6 stuks
Bijzonderheden : De aangetroffen munitie kan met het in dit pv genoemde vuurwapen worden verschoten.
De aangetroffen patronen is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Feit 5:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juni 2023;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022 (p. 37-39);
3. Het proces-verbaal testen/classificeren wapens, opgemaakt op 28 maart 2022 (p. 117-118).
Feit 7:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 27 maart 2022, voor zover inhoudende (p. 136-137):
Op 27 maart 2022 besloten wij, verbalisanten Zwaan en Brinksma, om naar perceel [adres 1] aan de [adres 1] te gaan. Ik, verbalisant Zwaan zag een blauw drinkpak in de vriezer liggen. Ik zag dat het een pak van het merk 'Bar-le-duc' betrof. Ik, verbalisant Zwaan, heb het pak aangenomen van verbalisant Brinksma. Ik heb de plastic zak uit het pak gehaald. Ik zag dat de plastic zak was gevuld met een witte poeder. Uit de test bleek de witte poeder overeen te komen met amfetamine, ook wel speed genoemd.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 april 2022, voor zover inhoudende (p. 343-345):
De aangeboden partij vermoedelijke verdovende middelen bestond uit:
Aantal/eenheid : 1 vacuumzak
Goednummer : [PL nummer 2]
SIN Goed : [SIN]
Object : Verdovende middelen
Inhoud :Witte vochtige substantie
Ik zag een rechthoekig drinkpak, met opdruk Bar le Duc, met daarin een gripzak, met groene rand. Ik zag in de gripzak met groene rand een open vacuumzak met hierin een witte vochtige substantie met een totaal netto vastgesteld gewicht van 602,2 gram. Positief getest op amfetamine
.
3. Het geschrift, te weten NFI-rapport, d.d. 7 april 2022, voor zover inhoudende (p. 346):
Tabel 1 Onderzoeksmateriaal en conclusie
Kenmerk
Omschrijving FO
Conclusie
[SIN]
vochtige substantie, wit, uit 602,2 gram
Bevat amfetamine
Dagvaarding II
Feit 1 – 3:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 27 juni 2023, voor zover inhoudende:
Er is wel zo’n cryptotelefoon door mij gebruikt. Ik heb het Encrochat account [gebruiker 1] gebruikt.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 november 2021, voor zover inhoudende (p. 367-371):
Identificatie ' [gebruiker 1] '
Er is data verkregen van het Encrochat account met gebruikersnaam [gebruiker 1] @encrochat.com. Uit onderzoek blijkt dat de vermoedelijke gebruiker van het account [gebruiker 1] is: [verdachte] , geboren [geboortedatum] in Zoeterwoude.
Uit de chatberichten van [gebruiker 1] en ' [gebruiker 2] ' blijkt dat hij kennelijk een hennepkwekerij had, vermoedelijk in een woning in Rijnsburg, waar op 8 mei 2020 de politie een inval had gedaan. Uit chatberichten blijkt dat de hennepkwekerij kennelijk ontdekt is door de politie. Tevens stuurt [gebruiker 2] : "Is jou hok toch". Vermoedelijk wordt er met 'hok' een 'wiethok' bedoeld, wat een andere benaming is voor hennepkwekerij. Hieruit blijkt dat de hennepkwekerij vermoedelijk van
[gebruiker 1] is. Gezien bovenstaande werd er een zoekslag gemaakt in het politiesysteem op: 8 mei 2020, hennepkwekerij, gemeente Katwijk. In deze registratie uit het politie systeem stond dat de politie op 8 mei 2020 een woning binnentrad in Rijnsburg waar zich een hennepkwekerij bevond. Het adres in Rijnsburg betreft [adres 3] in Rijnsburg. Hier stond op dat moment ingeschreven: [betrokkene 1] uit 1992. [betrokkene 1] gaf aan dat haar ex-vriend de kwekerij had opgezet. In het verhoor gaf [betrokkene 1] aan dat zij geld had geleend aan haar ex-vriend. Zij gaf aan dat zij dit deed na aanleiding van een psychose waar hij in januari of februari zou zijn verkeerd. In het politiesysteem onder het nummer [PL nummer 3] is het bovenstaande voorval omschreven. Hierin is de persoon die in een psychose is geraakt [verdachte] van [geboortedatum] .
Opgeslagen als contact
[gebruiker 1] is door andere Encrochat gebruikers onder andere als volgend opgeslagen:
[gebruikersnaam]
Leiden [gebruikersnaam]
[gebruiker 1] , [gebruikersnaam]
' [gebruikersnaam] ' is de voornaam van [gebruikersnaam] [verdachte] en ' [gebruikersnaam] ' is vermoedelijk een verwijzing naar zijn voornaam. ' Leiden ' zou een verwijzing kunnen zijn naar woonplaats van [gebruikersnaam] [verdachte] . [gebruikersnaam] [verdachte] staat namelijk ingeschreven in Leiden . Tevens stuurt hij chatberichten naar een aantal contacten waaruit blijkt dat hij in Leiden woont.
Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat de vermoedelijke gebruiker van het Account met gebruikersnaam [gebruiker 1] @encrochat.com betreft:
[verdachte] , geboren [geboortedatum] in Zoeterwoude, ingeschreven op het adres [adres 2] in Leiden .
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 381-385):
De gebruiker met accountnaam [gebruiker 1] @encrochat.com heeft via
encrochat contact met andere encrochat gebruikers. In dit proces-verbaal zijn er delen van onderlinge chatberichten weergegeven.
08-05-2020 09:09 [gebruiker 2] @encrochat.com: Politie zegt dat ze getipt zijn door buren die jou hebben zien rondlopen bij het huis word er gezegd
08-05-2020 09:11 [gebruiker 1] @encrochat.com: Wat een kk situatie
08-05-2020 9:14 [gebruiker 2] @encrochat.com: Dat kk hoeren kk hok had al lang weg moeten zijn.
Aanvullend bewijs feit 1:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 391-408):
De gebruiker met accountnaam: [gebruiker 1] @encrochat.com heeft via
encrochat contact met andere encrochat gebruikers. In dit proces-verbaal zijn er delen van onderlinge chatberichten weergegeven.
Chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 3]
In dit gesprek van 05 april 2020 tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 3] vraagt [gebruiker 1] wat voor ijzers [gebruiker 3] zoekt (ijzers wordt gebruikt als benaming voor vuurwapen(s). [gebruiker 1] stuurt hierop een foto van een automatisch vuurwapen en vraagt aan [gebruiker 3] "is dit wat voor je" doelende op de foto van het automatische vuurwapen. Uit onderzoek op het internet is de eerste foto in dit gesprek, vermoedelijk een FN P90. [gebruiker 3] geeft hierna aan dat het niet voor hem zelf is maar hij wel kan aanbieden als [gebruiker 1] "hier zin in heeft"
[gebruiker 1] stuurde hierna drie foto's van handvuurwapens met patroonhouders en bij een van de foto's lijkt het erop alsof er een demper bij zit. Bij de laatste foto geeft [gebruiker 1] aan: "deze zoek ik die laatste" en "nee die p90 is al weg"
Chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 4]
Op 05 april 2020 vraagt [gebruiker 1] aan [gebruiker 4] om een foto te sturen van "die p90". Hierop stuurt [gebruiker 4] een foto van een automatisch vuurwapen. Dit is vermoedelijk een FN P90 vuurwapen. [gebruiker 4] geeft hierbij aan dat het hoogste bod 15k is (15.000). [gebruiker 1] vraagt hierop of er "magezijnen" bij zitten en of [gebruiker 4] nog meer ijzers heeft. Het is verbalisant bekend dat als er over vuurwapens gesproken wordt, een andere benaming voor vuurwapens, ijzers is. ’s Avonds vraagt [gebruiker 1] of [gebruiker 4] hem nog heeft. [gebruiker 4] antwoordt dat hij weg is voor 15k.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 347-364):
De mobiele telefoon is in beslag genomen bij verdachte [medeverdachte] . Tijdens het uitkijken van deze mobiele telefoon zag ik verbalisant een gesprek via de app Signal
tussen de volgende personen:
- P [telefoonnummer 1] ;
- [betrokkene 2] (owner).
19 december 2021:
12.18
uur [betrokkene 2] : Heb je iets van AR rifle type?
21.21
uur [gebruikersnaam] : Ja liet je gister zien maar die zijn denk al weg
21.21
uur [gebruikersnaam] : En die kosten veel
21.34
uur [betrokkene 2] : Welke er nog zijn hoor ik graag per direct de prijs ga ik t vanavond
nog kortsluiten allemaal
21.41
uur [gebruikersnaam] : En wanneer komen ze dan?
22.53
uur [betrokkene 2] : Vanavond of morgen
22.54
uur [betrokkene 2] : Als je die prijslijst en welke soorten
20 december 2021:
1.51
uur [gebruikersnaam] : Stuurt twee afbeeldingen van een hetzelfde vuurwapen.
7.22
uur [betrokkene 2] : Prijs?
11. 27 uur [gebruikersnaam] : 35k
25 december 2021:.
18.2
uur [gebruikersnaam] : Vriend fijne dagen
18.2
uur [gebruikersnaam] : En me excuses
18.21
uur [gebruikersnaam] : Die gozer had een 0 teveel gedrukt
18.21
uur [gebruikersnaam] : Dus hij is 4k voor jou maat
18.22
uur [gebruikersnaam] : Met scoop erop
18.22
uur [betrokkene 2] : Oh vandaar dat verklaard de boel
18.22
uur [gebruikersnaam] : En heb allemaal kk dikke omgebouwde
18.22
uur [gebruikersnaam] : Met loop alles nieuw
18.22
uur [gebruikersnaam] : Geen troep
18.22
uur [gebruikersnaam] : Voor goedkoop
18.23
uur [gebruikersnaam] : Stuurt een video-opname naar [betrokkene 2] waar er verschillende vuurwapens te zien zijn.
18.3
uur [gebruikersnaam] : Stuurt een afbeelding van een pistool.
18.32
uur [gebruikersnaam] : Die ik je net stuurde die foto
18.32
uur [gebruikersnaam] : Die heb ik vanmiddag opgehaald
18.34
uur [betrokkene 2] : Die guns wacht ik ff mee, ben beetje knullig overgekomen tegenover die guy met 35k dus die zet ik op laag pitje. Dmt kom ik dan morgen ff bij je afgooien!
18.34
uur [gebruikersnaam] : Ja snap ik kk zooi
18.35
uur [gebruikersnaam] : Maar komt wel weer
18.35
uur [gebruikersnaam] : Wapens is sowieso kk wereld maat
18.35
uur [gebruikersnaam] : Geloof me
13 januari 2022:
13.04
uur [gebruikersnaam] : Weet niet wat je zoekt maat
13.27
uur [betrokkene 2] : Oh ik? Haha nee momenteel ff niet man begreep je verkeerd
14.21
uur [gebruikersnaam] : Ook geen ijzer?
14.32
uur [betrokkene 2] : Alleen 2x magazijn+ loos voor een colt magnum pocket. Maar wilde je in eerste instantie niet lastigvallen met zon mini bestelling
14.34
uur [betrokkene 2] : Colt 380
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , ben sinds 2015 aangewezen als taakaccenthouder wapens en munitie en ben als zodanig opgeleid en gecertificeerd.
Ik heb de volgende punten waargenomen:
- Een geweer met daarnaast een doosje munitie. De afbeelding op het doosje lijkt op
een volmantelpatroon. De combinatie van het geweer en de munitie doet mij vermoeden dat dit een echt vuurwapen betreft en geen replica.
- Op het filpmje is te zien dat er meerdere pistolen worden vastgepakt door iemand
met handschoenen aan. Ik zag dat het diverse filmpjes waren waar diverse wapens op te zien zijn. Waarvan enkele naar mijn mening opgeboorde alarmpistolen zijn. Ik zag diverse patronen naar mijn mening 9mm. Ik zag een pistool met daarbij kaliber .22 patronen.
- Een foto van een glock.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2022, voor zover inhoudende (p. 365-366):
nummer [telefoonnummer 1]
Uit de gegevens van de servicemodule blijkt dat het nummer [telefoonnummer 1] gekoppeld staat aan een terugbel verzoek (6172800). Hierin vraagt de melder of hij terug gebeld kan worden in verband met een afspraak die hij heeft bij de politie.
6172800 - Terugbelverzoek »Klantverzoeken»
Type Terugbelverzoek / Omschrijving:
mld wil contact met nico opdam inzake niet op komen dagen voor verhoor.
Melder is slachtoffer
Achternaam [verdachte]
Tussenvoegsel van
Geboortedatum [geboortedatum]
Aanhef Dhr.
Voorletters [verdachte]
Postcode [adres 1]
Huisnummer [adres 1]
Adres [adres 1]
Woonplaats [adres 1]
Telefoon [telefoonnummer 1] Telefoon 2 [telefoonnummer 2]
Uit de Gemeentelijke Basis Administratie blijkt dat op het adres [adres 2] te
Leiden de navolgende persoon ingeschreven staat:
[verdachte] ( [verdachte] ), Geboren [geboortedatum] (31) te Zoeterwoude
Telefoon 2 [telefoonnummer 2]
Het tweede opgegeven nummer komt ook voor in de servicemodule.
Hier wordt opgegeven dat de gebruiker [verdachte] is.
Gelet op bovenstaande is het aannemelijk dat het contact met de naam " [gebruikersnaam] " en die
gebruik maakt van het nummer [telefoonnummer 1] [verdachte] is.
Aanvullend bewijs feit 2:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 391-408):
De gebruiker met accountnaam: [gebruiker 1] @encrochat.com heeft via
encrochat contact met andere encrochat gebruikers. In dit proces-verbaal zijn er delen van onderlinge chatberichten weergegeven.
Chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 4]
Op 17 april 2020 begint [gebruiker 1] een chatgesprek met [gebruiker 4] waarin [gebruiker 1] vraagt of [gebruiker 4] "boli" heeft en welke prijs. [gebruiker 4] geeft aan dat hij voor topper 28 betaald en dat het in breda tilburg ligt en stuurt hierna een foto van een blok vermoedelijk samengeperste cocaine. [gebruiker 1] geeft aan dat het er mooi uitziet en vraagt of je alleen een hele kan pakken waarna [gebruiker 1] aangeeft dat een maat van hem misschien wel een halve wilt pakken. In dit gesprek wordt gesproken over bolli, wat vermoedelijk gaat over cocaïne uit Bolivia en over cola
wat vermoedelijk gaat over cocaïne uit Colombia. [gebruiker 4] gaf aan dat hij 28 betaald voor topper. 28 staat in deze context voor 28.000.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 10 februari 2022, voor zover inhoudende ( [gebruikersnaam] . 372-380):
Hieronder wordt een samenvatting gegeven van een aantal chatberichten die [gebruiker 1] met zijn tegencontacten heeft gevoerd.
Op 31 maart 2020 hebben [gebruiker 1] en [gebruiker 7] berichten naar elkaar verstuurd. [gebruiker 1] vraagt of [gebruiker 7] nog 'collo' heeft. Met 'collo' wordt Colombiaanse cocaïne bedoeld. [gebruiker 7] schrijft dat hij op dit moment alleen mindere blokken heeft. Waarschijnlijk heeft [gebruiker 7] cocaïne wat niet afkomstig is uit Colombia. Uit de verstuurde berichten kan opgemaakt worden dat [gebruiker 1] Colombiaanse cocaïne
wil kopen.
Aanvullend bewijs feit 3:
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 mei 2022, voor zover inhoudende (p. 391-408):
De gebruiker met accountnaam: [gebruiker 1] @encrochat.com heeft via
encrochat contact met andere encrochat gebruikers. In dit proces-verbaal zijn er delen van onderlinge chatberichten weergegeven.
Chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 5]
Op 31 maart 2020 stuurt [gebruiker 1] dat hij 2k pp en 9k am heeft en hierna stuurt hij een foto waarop henneptoppen te zien. [gebruiker 5] vraagt hierop wat die "am" kost en of [gebruiker 1] een "vb" heeft. Met 2k en 9k wordt vermoedelijk de hoeveelheid bedoeld (2 kilogram en 9 kilogram). Met alle 8 wordt vermoedelijk 9 keer een kilo bedoeld. Met 42 wordt vermoedelijk 42.000 euro bedoeld. Dit komt neer op 4666 euro per kilogram. Dit past bij de verkoopprijs van een kilogram hennep(toppen). Vermoedelijk wordt hier gesproken over de afname van hennep en zijn de "pp" en "am" hennep soorten en vraagt [gebruiker 5] om een voorbeeld (vb).
[gebruiker 1] geeft aan dat hij 42 betaald en hierna "wel gelijk pap en alle 9" Hiermee wordt vermoedelijk aangegeven dat [gebruiker 5] gelijk moet betalen (met pap wordt vermoedelijk papier bedoeld wat weer voor geld staat) en dat hij alles moet afnemen van [gebruiker 1] heeft van die soort.
Op 2 april 2020 volgt een nieuw chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 5] waarin [gebruiker 1] aangeeft dat hij "weer am heeft". Gezien dit feit is het vermoeden dat [gebruiker 1] de 9 kilogram am die hij op 31 maart 2020 aanbood al verkocht heeft. Op 02 april 2020 stuurt [gebruiker 1] dat hij weer "am" en daar naar gevraagd geeft hij aan dat hij 26k heeft. [gebruiker 5] vraagt of [gebruiker 1] thuis is en zegt dat hij gelijk een "vb" haalt. [gebruiker 1] zegt dat het "vb"(voorbeeld/sample) in Amsterdam ligt en stuurt hierna een aantal foto’s waar henneptoppen op te zien zijn.
Chatgesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 6]
In dit gesprek wat plaats vond tussen 29 maart 2020 en 08 april 2020 gaat het gesprek tussen [gebruiker 1] en [gebruiker 6] over verschillende soorten AM (hennepsoorten). [gebruiker 1] zegt dat hij 9 stuks heeft (9 kilo's) en dat het 43 kost (43.000 euro).
Op 3 april 2020 zegt [gebruiker 1] dat hij mooie am heeft en stuurt een foto met henneptoppen en [gebruiker 1] zegt dat deze 42.5 (42.500) voor 4k (4 kilo) [gebruiker 1] zegt dat hij een hele (1 kilo) als vb (voorbeeld) heeft liggen en dat hij 35 doorgestoten had afgelopen week. Hiermee wordt vermoedelijk bedoeld dat. hij 35 kilo heeft doorverkocht. Mogelijk wordt hiermee de 35 kilo bedoeld die hij aangeboden had aan [gebruiker 5] . Er wordt gesproken over dat alles tegelijk afgenomen moet worden en er worden foto's verstuurd met hierop henneptoppen te zien. Het is te zien dat [gebruiker 1] in dit gesprek hennep aanbiedt aan [gebruiker 6] met
de intentie dit te verkopen aan [gebruiker 6] .