ECLI:NL:RBDHA:2023:10084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een onbekend V-nummer, had op 25 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 13 juni 2023 de maatregel opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat, omdat de bewaring is opgeheven, de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 2 juni 2023. Eiser stelde dat er vanaf het begin van zijn inbewaringstelling geen zicht op uitzetting was en dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Verweerder daarentegen stelde dat er voldoende zicht op uitzetting was en dat er voortvarend is gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat de stelling van eiser over het ontbreken van zicht op uitzetting niet houdbaar was. De rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op uitzetting bestond. Eiser had de duur van de bewaring kunnen verkorten door volledig mee te werken aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18502

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.J. Tigelaar-Halbesma).

Procesverloop

Verweerder heeft op 25 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 13 juni 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 juni 2023 (in de zaak NL23.15555) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 juni 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen zicht op uitzetting was vanaf het begin van zijn inbewaringstelling. Verder stelt eiser dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Volgens eiser is de maatregel op onjuiste gronden opgeheven, omdat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn. De bewaring is eiser zwaar gevallen, eiser is depressief en gestrest.
4. Verweerder stelt dat, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend is gehandeld en dat zicht op uitzetting bestond.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting was vanaf het begin van de inbewaringstelling treft, gelet op wat in rechtsoverweging 2 is overwogen, geen doel.
5.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting heeft gewerkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 8 juni 2023 schriftelijk gerappelleerd op de laissez passer (lp)-aanvraag. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend.
5.2.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting merkt de rechtbank allereerst op dat eisers stelling dat verweerder de bewaring heeft opgeheven omdat er geen zicht op uitzetting bestond, niet door de rechtbank wordt gedeeld. Uit de M120 volgt dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden die in het voordeel van eiser is uitgevallen. Dat er geen zicht op uitzetting was, blijkt hier niet uit. De rechtbank is van oordeel dat er nog zicht op uitzetting bestond in het geval van eiser. De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zou worden afgegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser, zoals van hem wel mag worden verwacht (zie de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)), actief en volledig heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmerde is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurde, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldeed. Eiser had de duur van de bewaring kunnen verkorten door volledig mee te werken.
5.2.
De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.