ECLI:NL:RBDHA:2023:10086

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
NL23.18765
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 15 december 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eerdere beroepen tegen de maatregel waren ongegrond verklaard. Op 9 juni 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 7 juli 2023, waarbij zowel eiser als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat verweerder in het verlengingsbesluit niet heeft voldaan aan de eisen van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb, omdat eiser niet schriftelijk in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring en de mogelijkheden tot het aanvechten van het besluit. Desondanks oordeelt de rechtbank dat dit gebrek niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank weegt de ernst van het gebrek af tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de tolk niet kon verstaan of dat hij de inhoud van het besluit niet begreep.

De rechtbank concludeert dat de gronden voor de verlenging van de maatregel voldoende zijn, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn gebrek aan medewerking aan de uitzetting. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting bestaat en dat verweerder voortvarend handelt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18765

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 9 juni 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Verweerder moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
2. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw kan de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd, onder meer als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat is voldaan aan deze voorwaarde voor de verlenging. Het is niet in geschil dat eiser niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting naar Marokko.
Bewaringsgronden
3. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 15 december 2022 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) ten grondslag liggen aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het verlengingsbesluit niet rechtsgeldig is. Verweerder heeft het verlengingsbesluit uitgereikt met behulp van een tolk Arabisch. Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt dat de vreemdeling schriftelijk en in een taal die hij verstaat op de hoogte moet worden gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Ter zitting wijst de gemachtigde van eiser op de uitspraak van deze rechtbank van 1 mei 2023 [2] , waarin het gebrek bij de vertaling bij de uitreiking heeft geresulteerd in een gegrond beroep. Ook meent eiser dat het besluit schriftelijk op essentiële punten had moeten zijn vertaald. Subsidiair stelt eiser dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, nu eiser omdat hij ook in strafdetentie heeft gezeten al ruim 10 maanden vast zit.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het uitreikingsblad bij het verlengingsbesluit volgt dat het besluit op 9 juni 2023 om 10:10 uur aan eiser is uitgereikt. Aan eiser is medegedeeld de inhoud van het besluit en de mogelijkheden tot het aanwenden van een rechtsmiddel. Het uitreikingsblad vermeldt ook dat het besluit met behulp van een telefonische tolk Arabisch is uitgereikt. Eiser wenste niet te tekenen. Verder volgt uit het verslag van het vertrekgesprek van 9 juni 2023 dat het besluit tijdens dit vertrekgesprek is uitgereikt en dat de regievoerder kort de inhoud aan eiser heeft uitgelegd. Bij dit vertrekgesprek was een telefonische tolk in de Marokkaanse-Arabische taal aanwezig. De rechtbank overweegt dat, gelet op het voorgaande en hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet kan worden geoordeeld dat hier sprake is van een gebrek. Vaststaat is dat het verlengingsbesluit tijdens het vertrekgesprek van 9 juni 2023 aan eiser is uitgereikt met behulp van een tolk in een voor eiser begrijpelijk taal, namelijk Arabisch-Marokkaans. Dat op het uitreikingsblad staat vermeld dat gebruik is gemaakt van een tolk Arabisch, is in dat licht niet onjuist. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de tolk niet kon verstaan of dat hij de inhoud van het verlengingsbesluit niet begreep, nu dit niet volgt uit het verslag van het vertrekgesprek en ook niet nader is onderbouwd ter zitting.
5.2.
Verweerder heeft echter niet voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, is uitgelegd dat hij tegen het verlengingsbesluit beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. Er is dus sprake van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel moet er een belangenafweging plaatsvinden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijk gebrek niet automatisch leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond moet worden verklaard. In eiseres geval is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring gediend zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het hier gaat om de uitreiking van het besluit tot verlenging van de maatregel en niet het besluit tot oplegging van de maatregel. Verder is van belang dat eiser met behulp van een voor hem verstaanbare tolk van het verlengingsbesluit op de hoogte is gesteld. Verder heeft verweerder kort de inhoud van het besluit toegelicht. Verweerder heeft het verlengingsbesluit naar eisers gemachtigde verstuurd en eiser gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld. Hoewel niet vaststaat dat de informatie bij de uitreiking van het besluit schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, is eiser dus op de hoogte geraakt van de redenen van de verlenging en heeft eiser gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. Het gebrek maakt de maatregel dus niet onrechtmatig.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. De zware gronden 3a, 3d, 3i en de lichte gronden 4c en 4d, zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om het verlengingsbesluit te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers is eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze binnengekomen, dan wel heeft hij daartoe een poging gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige grensoverschrijdingsdocumenten. Verder werkt eiser niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiser in de zes maanden dat hij in vreemdelingenbewaring zit niet met de consulair vertegenwoordiger van Marokko heeft willen spreken en bovendien is eiser op 9 mei 2023 en op 8 juni 2023 niet verschenen op de presentatie-afspraken met de Marokkaanse autoriteiten. Ook zware grond 3i kan worden tegengeworpen, nu eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Marokko. Verder heeft eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en rappelleert schriftelijk op de lp-aanvraag. Verder waren op 9 mei 2023 en op 8 juni 2023 presentaties bij de Marokkaanse autoriteiten gepland. Eiser heeft daar niet aan meegewerkt. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat nu wordt geprobeerd om de consul naar het detentiecentrum te laten komen, zodat eiser daar kan worden gepresenteerd. De rechtbank acht verder onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat de Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp wordt afgegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser, zoals van hem wel mag worden verwacht (zie de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)), actief en volledig heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Nu eiser zijn uitzetting belemmert is daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
9. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, dat hij geen medewerking verleent aan zijn verwijdering en dat uit eisers houding ook niet kan worden afgeleid dat hij voornemens is zijn medewerking te verlenen. Door eiser zijn verder geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, waarin verweerder aanleiding had moeten zien voor de conclusie dat de bewaring niet langer kan voortduren.
10. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EC:C:2014:1320.
2.ECLI:RBDHA:2023:6242.