ECLI:NL:RBDHA:2023:10182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
NL22.11331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag en verzoek om dwangsom

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, op 8 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Na het indienen van de aanvraag heeft eiser de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 10 mei 2022 in gebreke gesteld, omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Eiser heeft vervolgens op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Op 14 juli 2022 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist en deze ingewilligd. Echter, eiser wenste zijn beroep te handhaven, wat leidde tot deze rechtszaak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 7 december 2022 alsnog een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Hierdoor was er geen aanleiding meer om te bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit moest nemen op het verzoek van eiser, en werd het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiser was het niet eens met het besluit van 7 december 2022, omdat hierin geen bestuurlijke dwangsom was opgenomen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser verschuldigd was, en heeft het beroep van eiser tegen het besluit van 7 december 2022 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het alsnog nemen van een besluit gedurende het beroep moet worden aangemerkt als een tegemoetkoming, wat aanleiding gaf om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser. De kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en eiser geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 8 november 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiser heeft de staatssecretaris op 10 mei 2022 in gebreke gesteld.
Eiser heeft op 16 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Op 14 juli 2022 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag van eiser beslist en deze ingewilligd.
De staatssecretaris heeft in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 aangegeven dat eiser zijn beroep wenst te handhaven.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht om op zitting gehoord te worden, hebben zij toestemming gegeven om buiten zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren en het, met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, te vernietigen. Verder verzoekt eiser de rechtbank de door de staatsecretaris verbeurde dwangsom vast te stellen en te bepalen dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de door de rechtbank bepaalde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Ten slotte vraagt eiser de rechtbank de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiser.
2. De rechtbank overweegt als volgt.
2.1.
Op 7 december 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiser. Gelet hierop is er voor de rechtbank geen aanleiding meer om conform artikel 8:55d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit op het verzoek dient te nemen. Het beroep is daarom, voor zover het zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het niet-tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit. Dit volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Eiser kan zich niet met dit besluit verenigen, omdat in het besluit geen vaststelling van de bestuurlijke dwangsom is opgenomen.
2.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet [1] voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de Afdeling is de Tijdelijke wet niet in strijd met het Unierecht, voor zover daarbij de bestuurlijke dwangsom in asielzaken is uitgesloten. Dit betekent dat de staatsecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit op een asielaanvraag neemt.
2.3.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Het beroep van eiser, voor zover gericht tegen het besluit van 7 december 2022, is daarom ongegrond.
3. Het alsnog nemen van een besluit gedurende het beroep niet tijdig moet worden aangemerkt als tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, zodat aanleiding bestaat om de staatssecretaris met analoge toepassing van dit artikel te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. [2] Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 7 december 2022, ongegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank
Rechtsmiddel

waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heeft een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2195.