ECLI:NL:RBDHA:2023:10314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
14 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen met het argument dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser had betoogd dat de staatssecretaris in strijd met artikel 9 van de Eurodac-verordening had gehandeld, omdat zijn vingerafdrukken te laat waren afgenomen. De rechtbank oordeelt echter dat, zelfs als dit het geval zou zijn, het niet leidt tot vernietiging van het besluit, aangezien Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat de staatssecretaris niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje, omdat hij geen opvang en rechtsbijstand heeft gehad. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Spanje zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het Spaanse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Veld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
Heeft de staatssecretaris in strijd gehandeld met de Eurodac-verordening?
5. Eiser betoogt ten eerste dat de staatssecretaris in strijd met artikel 9 van de Eurodac-verordening heeft gehandeld. Eiser heeft zich op 8 februari 2023 gemeld en op 13 februari 2023 zijn er bij hem vingerafdrukken afgenomen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 juni 2016, welke de staatssecretaris aanhaalt, is inmiddels achterhaald door het arrest Mengesteab. [2] Uit dit arrest volgt volgens eiser dat het onderscheid tussen het doen en het indienen van de aanvraag verworpen is. Een asielverzoek is namelijk vormvrij. Hierdoor is, volgens eiser, sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat, ook al zou er vanuit gegaan moeten worden dat de staatssecretaris in strijd met artikel 9 van de Eurodac-verordening de vingerafdrukken van eiser te laat heeft afgenomen, dit niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Het doet namelijk niet af aan de vaststelling dat niet Nederland, maar Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Dat betekent dat de eventuele schending van artikel 9 van de Eurodac-verordening niet maakt dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
Kan er ten aanzien van Spanje nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
6. Eiser betoogt vervolgens dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en verwijst ter onderbouwing naar het AIDA landenrapport Spanje, update 2021. Eiser heeft geen opvang en rechtsbijstand gehad in Spanje.
6.1.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Spanje zijn internationale verplichtingen jegens eiser zal nakomen. Hierbij wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [3] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Hierin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft geen concrete informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem van Spanje.
De verwijzing van eiser naar het AIDA landenrapport Spanje, update 2021 is hiervoor onvoldoende. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 juli 2021 [4] geoordeeld dat uit het AIDA rapport update 2019 blijkt dat, ondanks dat de opvangvoorzieningen in Spanje vatbaar zijn voor verbeteringen, er geen sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voor Dublinclaimanten. De Afdeling heeft in een latere uitspraak verwezen naar deze uitspraak van 8 juli 2021, en daarbij overwogen dat het AIDA rapport update 2021, geen ander beeld schetst dan het AIDA rapport update 2019. [5] Daarnaast wijst de staatssecretaris er terecht op dat uit het AIDA rapport volgt dat de Spaanse autoriteiten actie hebben ondernemen ten aanzien van de toegang tot opvang van Dublinclaimanten. Hieruit blijkt dat de Spaanse autoriteiten niet onverschillig staan tegenover de problemen in de opvang. Het betoog van eiser dat hij in Spanje geen rechtsbijstand heeft gehad, leidt ook niet tot het oordeel dat er niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Dit betoog is immers niet nader onderbouwd en dit mag wel van eiser verwacht worden. Daarnaast wijst de staatssecretaris er terecht op dat uit de Procedurerichtlijn niet volgt dat rechtsbijstand altijd en in alle gevallen kosteloos verstrekt hoeft te worden. Eiser heeft daarnaast geen concrete aanknopingspunten aangevoerd die leiden tot het oordeel dat Spanje bij de behandeling van het asielverzoek niet toetst aan artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Met het gegeven claimakkoord garandeert Spanje bovendien dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld met toepassing van alle Europese wet- en regelgeving op het gebied van het asielrecht. Als eiser in Spanje toch wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielverzoek, in de opvangvoorzieningen, of anderszins, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. Ook hierbij ligt de bewijslast in de eerste plaats bij eiser.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587.
3.Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, r.o. 8.
5.Uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364.