ECLI:NL:RBDHA:2023:10504

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16027
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en niet-ontvankelijkverklaring op basis van internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2023, wordt het beroep van eisers, een Syrische moeder en haar minderjarige dochter, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiseres internationale bescherming geniet in Bulgarije. De rechtbank behandelt de zaak in Groningen en oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gehandeld.

Eiseres had op 13 mei 2023 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris stelde dat zij in Bulgarije bescherming had en dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de Bulgaarse autoriteiten haar niet konden of wilden helpen. De rechtbank overweegt dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar verblijfsdocumenten in Bulgarije ongeldig zijn en dat zij geen hulp heeft gezocht bij de Bulgaarse autoriteiten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en concludeert dat eiseres niet als extra kwetsbaar kan worden beschouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16027

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige dochter:
[naam 2],
V-nummer: [nummer 2]
hierna te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun asielaanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat eiseres internationale bescherming heeft in Bulgarije.
2. De staatssecretaris heeft in het voornemen van 26 mei 2023 de asielaanvraag van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.16028 (de voorlopige voorziening) op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

4. Eiseres, geboren op [geboortedatum 1] en met de Syrische nationaliteit, heeft op 13 mei 2023, mede namens haar minderjarige dochter die geboren is op [geboortedatum 2] , een asielaanvraag ingediend.
4.1.
Uit zowel de verklaringen van eiseres als uit documenten is gebleken dat eiseres internationale bescherming heeft in Bulgarije.
5. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eisers met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres internationale bescherming heeft in Bulgarije. Volgens de staatssecretaris heeft eiseres omtrent de problemen met haar ex-partner nagelaten om de bescherming van de Bulgaarse autoriteiten in te roepen en heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat voornoemde autoriteiten haar niet kunnen of willen helpen. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat bij eiseres geen sprake is van omstandigheden als bedoelt in het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019 [1] .

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. In de gronden van beroep van 7 juni 2023 is het volgende, samengevat, aangevoerd. Ten onrechte heeft de staatssecretaris het in het AIDA-rapport van 30 maart 2023 genoemd artikel 42, vijfde lid van de Law on Asylum and Refugees (LAR) niet bij de beoordeling betrokken. Dit wetsartikel maakt het voor de autoriteiten van Bulgarije mogelijk om de internationale bescherming stop te zetten of te herroepen als statushouders nalaten binnen 30 dagen hun verlopen Bulgaarse identiteitsdocumenten te verlengen of te vervangen als ze zijn verloren, gestolen of vernietigd. Het is derhalve de vraag of eiseres nog internationale bescherming geniet in Bulgarije, nu haar identiteitsdocumenten aldaar in het bezit zijn van haar ex-partner en eiseres niet weet of deze documenten nog geldig zijn.
8.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de staatssecretaris ter zitting heeft medegedeeld dat het door de Bulgaarse autoriteiten aan eiseres verstrekte verblijfsdocument evenals de vluchtelingenkaart geldig is tot 2026. Op basis van deze niet betwiste toelichting in combinatie met hetgeen in de gronden van beroep is aangevoerd kan derhalve worden geconcludeerd dat de geldigheid van voornoemde documenten niet is verstreken. Daarbij komt dat in het onderhavige geval geen sprake is van diefstal, verlies of vernietiging van het verblijfsdocument en de vluchtelingenkaart; eiseres heeft de documenten achtergelaten in Bulgarije en alleen haar Syrische documenten meegenomen toen zij Bulgarije verliet. Naar het zich laat aanzien is het hiervoor onder 8. genoemd wetsartikel dan ook niet zonder meer van toepassing op eiseres. Reeds daarom is deze grond tevergeefs aangevoerd.
9. Verder is in de gronden van beroep het volgende, samengevat, naar voren gebracht. Eiseres is in Bulgarije weggevlucht van haar man die haar mishandelde en de baas over haar speelde. Eiseres moest binnen blijven en had daardoor geen contacten in Bulgarije. Eiseres werd af en toe door haar man op straat gezet en is toen enkele malen naar de buren gegaan, die haar hebben gedoogd maar verder geen hulp hebben geboden. Eiseres wist niet hoe zij in contact moest komen met de politie, omdat zij in Bulgarije de weg niet kent. Eiseres is van mening dat zij als slachtoffer van huiselijk geweld en met een minderjarige dochter als extra kwetsbaar moet worden beschouwd. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 18 april 2023 een zitting gehouden over de positie van Dublinclaimanten die terugkeren naar Bulgarije en in die zaken vragen gesteld aan de staatssecretaris. Deze vragen hebben vooral betrekking op de vraag hoe Dublinclaimanten worden behandeld (qua opvang en risico’s op pushbacks), maar ook op de vraag in hoeverre ten aanzien van Bulgarije nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres maakt hierop uit dat het voor de Afdeling ook met betrekking tot statushouders nog maar zeer de vraag is of ten aanzien van Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats recentelijk, bij uitspraak van 6 juli 2023 [2] , heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de omstandigheid dat onderhavige procedure betrekking heeft op de positie van een statushouder en niet, zoals in de hiervoor genoemde uitspraak, van een Dublinclaimant, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit betekent dan ook dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zich bij voorkomende (privé)problemen of mogelijke schendingen van haar rechten eerst wendt tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Gesteld noch gebleken is dat eiseres in Bulgarije hulp heeft gezocht. Evenmin is gebleken dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is en dat voornoemde autoriteiten eiseres niet willen of kunnen helpen.
9.2.
Het betoog dat eiseres als extra kwetsbaar moet worden aangemerkt wordt door de rechtbank niet gevolgd. Blijkens het hiervoor onder 5. genoemd arrest van het Hof kan de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen zal terechtkomen in een toestand van verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zal hebben voor zijn fysieke en mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zal brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door de onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Eiseres heeft tijdens het op 25 mei 2023 plaatsgevonden “
gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland” verklaard dat zij in Bulgarije onderdak heeft gehad, aldaar gebruik heeft gemaakt van medische voorzieningen en dat haar minderjarige dochter naar school is gegaan. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als bijzonder kwetsbaar dient te worden beschouwd als bedoeld in het arrest Ibrahim. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM [3] .

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eisers, gelet op het voorgaande, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:219
3.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2384