ECLI:NL:RBDHA:2023:10509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
NL23.16025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 18 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 15 mei 2023 zijn asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze niet-ontvankelijk op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. De staatssecretaris handhaafde dit besluit na een voornemen op 26 mei 2023 en een bestreden besluit op 31 mei 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Bulgarije zijn verplichtingen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet nakomt. Eiser heeft onvoldoende inspanningen verricht om hulp in te roepen van de Bulgaarse autoriteiten en heeft niet aangetoond dat deze autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat eiser de tijd heeft om zijn Bulgaarse verblijfsdocumenten te verlengen, aangezien deze geldig zijn tot november 2023. De rechtbank wijst erop dat de situatie van eiser in Bulgarije, hoewel moeilijk, niet leidt tot de conclusie dat hij bij terugkeer in een toestand van verregaande materiële deprivatie zal komen te verkeren. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.16025

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, omdat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije.
2. De staatssecretaris heeft in het voornemen van 26 mei 2023 de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.16026 (de voorlopige voorziening) op 23 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het besluit

4. Eiser, geboren op [geboortedatum] en met de Syrische nationaliteit, heeft op 15 mei 2023 zijn asielaanvraag ingediend.
4.1.
Uit Eurodac is gebleken dat eiser sinds 27 november 2020 internationale bescherming heeft in Bulgarije.
5. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming heeft in Bulgarije. Volgens de staatssecretaris heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Bulgarije zijn verplichtingen op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet nakomt en evenmin dat sprake is van tekortkomingen als bedoelt in het arrest Ibrahim van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 19 maart 2019 [1] . Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om hulp in te roepen van de Bulgaarse autoriteiten en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. In de gronden van beroep van 7 juni 2023 is het volgende, samengevat, aangevoerd. Ten onrechte heeft de staatssecretaris het in het AIDA-rapport van 30 maart 2023 genoemd artikel 42, vijfde lid van de Law on Asylum and Refugees (LAR) niet bij de beoordeling betrokken. Dit wetsartikel maakt het voor de autoriteiten van Bulgarije mogelijk om de internationale bescherming stop te zetten of te herroepen als statushouders nalaten binnen 30 dagen hun verlopen Bulgaarse identiteitsdocumenten te verlengen of te vervangen als ze zijn verloren, gestolen of vernietigd. Het is derhalve de vraag of eiser nog internationale bescherming geniet in Bulgarije, nu hij zijn identiteitsdocumenten niet langer meer in zijn bezit heeft en hij ze zeker niet binnen 30 dagen heeft verlengd of vervangen.
8.1.
Niet in geschil is dat eiser in Bulgarije internationale bescherming geniet evenals dat zijn Bulgaarse verblijfsvergunning geldig is tot november 2023. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat in onderhavige procedure op dit moment in ieder geval geen sprake is van verlopen documenten. Wat ook niet in geschil is, is dat eiser zijn Bulgaarse verblijfsdocumenten is verloren.
8.2.
Verweerder heeft zich ter zitting in dit verband allereerst op het standpunt gesteld dat artikel 42, vijfde lid, van de LAR voor zover dat gaat over het vervangen van verloren, gestolen of vernietigde identiteitsdocumenten alleen betrekking heeft op documenten waarvan de geldigheidsduur inmiddels is verstreken. Het gaat volgens verweerder niet om verloren, gestolen of vernietigde documenten waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 42, vijfde lid van de LAR met zich brengt dat het bij vervanging van verloren, gestolen of vernietigde documenten niet (of niet alleen) om documenten gaat waarvan de geldigheidsduur is verstreken. In de beantwoording van de vragen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij brief van 24 maart 2023 - waarnaar in het verweerschrift in onderhavige zaak wordt verwezen - lijkt ook verweerder overigens van deze uitleg uit te gaan.
8.4.
Vervolgens is de vraag aan de orde wat het gevolg hiervan is voor de bescherming van eiser in Bulgarije. In de brief van 24 maart 2023, waarin door de staatssecretaris is gereageerd op de vragen die op 3 maart 2023 door de Afdeling zijn gesteld, is onder punt 3.7 verwezen naar het AIDA-rapport van 23 februari 2022. Hierin staat op pagina 93 weergegeven dat geen systematische herziening plaatsvindt van de verleende status, maar dat de State Agency for Refugees (SAR) beëindigingsprocedures initieert indien het ministerie van Binnenlandse Zaken informatie verschaft die, onder andere, erop wijst dat statushouders hun Bulgaarse identiteitsdocumenten niet hebben vernieuwd binnen drie jaar na het verlopen van de geldigheidsduur. Dat deze informatie niet juist zou zijn is door eiser niet gesteld en ook niet anderszins gebleken. Dat betekent dat eiser tot november 2023 de tijd heeft om in Bulgarije het aan hem verleende en verloren verblijfsdocument te verlengen en te vervangen. Niet is gebleken dat dit onmogelijk is. Op grond van bovenstaande informatie is verder aannemelijk dat van een beëindigingsprocedure op dit moment of op korte termijn nog geen sprake is en dat het op de weg van eiser ligt om te voorkomen dat zijn verblijfsstatus in Bulgarije op basis van een intrekkingsprocedure wordt beëindigd.
9. Verder is in de gronden van beroep het volgende, samengevat, naar voren gebracht. Eiser heeft in Bulgarije geen onderdak gehad en evenmin geld en werk en heeft aldaar op straat verbleven. Hij heeft dus al in een toestand van verregaande materiële deprivatie als bedoeld in het arrest Ibrahim verkeerd en zal bij terugkeer naar Bulgarije opnieuw in een dergelijke situatie terechtkomen. Verder heeft de Afdeling op 18 april 2023 een zitting gehouden over de positie van Dublinclaimanten die terugkeren naar Bulgarije en ook in die zaken vragen gesteld aan de staatssecretaris. Deze vragen hebben vooral betrekking op de vraag hoe Dublinclaimanten worden behandeld, maar ook op de vraag in hoeverre ten aanzien van Bulgarije nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser maakt hierop uit dat het voor de Afdeling ook met betrekking tot statushouders nog maar zeer de vraag is of ten aanzien van Bulgarije (nog) wel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats recentelijk, bij uitspraak van 6 juli 2023 [2] , heeft geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije heeft kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de omstandigheid dat onderhavige procedure betrekking heeft op de positie van een statushouder en niet, zoals in de hiervoor genoemde uitspraak, van een Dublinclaimant, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit betekent dan ook dat van eiser als statushouder mag worden verwacht dat hij de rechten die voortvloeien uit de verblijfsstatus zelf effectueert en dat hij zich bij voorkomende problemen of mogelijke schendingen van zijn rechten eerst wendt tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten. Blijkens het verslag van het op 25 mei 2023 plaatsgevonden “
gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland” heeft eiser dit niet gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is en dat voornoemde autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen. De enkele stelling dat eiser in Bulgarije niet is geholpen door de hulporganisatie Caritas en de gemeente, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. In aanvulling hierop betrekt de rechtbank bij haar oordeel de situatie dat eiser kort na het verkrijgen van zijn asielstatus uit Bulgarije is vertrokken en daarmee het opbouwen van een leven in Bulgarije als statushouder nooit een echte kans heeft gegeven.
9.2.
Hetgeen namens eiser is aangevoerd omtrent het hiervoor onder 5. genoemd arrest van het Hof volgt de rechtbank niet en oordeelt daartoe als volgt. Blijkens dit arrest kan de bijzondere kwetsbaarheid van een individuele statushouder ertoe leiden dat hij bij terugkeer naar de lidstaat waar hij een asielvergunning heeft gekregen zal terechtkomen in een toestand van verregaande materiële deprivatie die hem niet in staat stelt om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften, zoals eten, zich wassen en beschikken over woonruimte, en negatieve gevolgen zal hebben voor zijn fysieke en mentale gezondheid of hem in een toestand van achterstelling zal brengen die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid. Deze toestand moet bovendien zijn veroorzaakt door de onverschilligheid van de autoriteiten van het land die de status heeft verleend en geheel buiten de schuld van de vreemdeling liggen. Uit hetgeen door en namens eiser naar voren is gebracht over zijn leefomstandigheden in Bulgarije kan worden afgeleid dat de situatie voor statushouders in Bulgarije moeilijk is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat in het algemeen of specifiek in eisers geval sprake is van een “
toestand van verregaande materiële deprivatie” als gevolg van onverschilligheid van de Bulgaarse autoriteiten als bedoeld in het arrest Ibrahim. Het enkele feit dat de sociale bescherming of de leefomstandigheden gunstiger zijn in de lidstaat waar de statushouder een nieuwe asielaanvraag indient, dan in de lidstaat die hem al een asielvergunning heeft verleend, is onvoldoende om te concluderen dat hij bij uitzetting naar die laatste lidstaat een reëel risico loopt op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM [3] .

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser, gelet op het voorgaande, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:219
3.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2384