ECLI:NL:RBDHA:2023:10551
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 12 juni 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 maart 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 22 maart 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit, maar eiser heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag niet-ontvankelijk is, omdat de inwilliging van de aanvraag aan het beroep tegemoetkomt. Eiser heeft geen procesbelang meer, zoals bepaald in artikel 6:20, derde lid, van de Awb. Daarnaast heeft eiser verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar verweerder heeft in het besluit van 21 maart 2023 geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Dit betekent dat het beroep ook tegen dit besluit ongegrond is, omdat eiser geen gronden heeft ingediend tegen het besluit van 21 maart 2023.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden voor de asielaanvraag van eiser is verlengd met negen maanden, waardoor de termijn pas op 12 september 2023 eindigt. Dit maakt de ingebrekestelling van 15 december 2022 te vroeg. Gelet op deze omstandigheden is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 21 maart 2023 ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.