ECLI:NL:RBDHA:2023:10552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 10 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 juni 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 april 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 11 april 2023 de gelegenheid gegeven om te reageren op dit besluit. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, en is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk.

Daarnaast constateert de rechtbank dat het besluit van 6 april 2023 niet volledig tegemoetkomt aan het beroep van eiser, omdat eiser verzocht heeft om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 6 april 2023 heeft geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 6 april 2023 kennelijk ongegrond is.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was en de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 6 april 2023 ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.851

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 16 juni 2022.
Bij besluit van 6 april 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd.
De rechtbank heeft bij brief van 11 april 2023 eiseres in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken kenbaar te maken of zij het eens is met het besluit van 6 april 2023.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb geen procesbelang meer heeft. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk.
2. De rechtbank constateert dat het alsnog genomen besluit niet geheel aan het beroep van eiser tegemoet komt, omdat eiser de rechtbank heeft verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen en verweerder in het besluit van 6 april 2023 heeft geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Het beroep heeft daarom, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op het alsnog genomen besluit van 6 april 2023.
3. De Tijdelijke wet [2] sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg hiervan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt daarom niet tot een geslaagd beroep. Nu eiser overigens geen gronden heeft ingediend tegen het besluit van 6 april 2023 is het beroep tegen dit besluit kennelijk ongegrond.
4. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang bij het beroep, grond is gelegen over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het desbetreffende bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Indien zich een dergelijke grond voordoet, is krachtens artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk.
5. Eiser heeft zijn aanvraag op 16 juni 2022 ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser eindigen op 16 december 2022. Verweerder heeft echter met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 de beslistermijn met ingang van 27 september 2022 verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser pas op 16 september 2023 zal eindigen. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraken van 21 maart 2023 geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van WBV 2022/22 sprake is van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. [3] De verlenging is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 19 december 2022 te vroeg is ingediend. Gelet op die omstandigheid bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 6 april 2023, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.