ECLI:NL:RBDHA:2023:10552
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 10 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 16 juni 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 april 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 11 april 2023 de gelegenheid gegeven om te reageren op dit besluit. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, en is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk.
Daarnaast constateert de rechtbank dat het besluit van 6 april 2023 niet volledig tegemoetkomt aan het beroep van eiser, omdat eiser verzocht heeft om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het besluit van 6 april 2023 heeft geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. De rechtbank oordeelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het besluit van 6 april 2023 kennelijk ongegrond is.
De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was en de ingebrekestelling te vroeg is ingediend. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het besluit van 6 april 2023 ongegrond.