ECLI:NL:RBDHA:2023:10555
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om vaststelling bestuurlijke dwangsom
In deze zaak heeft eiser op 11 januari 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 12 juni 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 april 2023 de asielaanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft eiser op 11 april 2023 de gelegenheid gegeven om binnen twee weken te reageren op dit besluit. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen. Hierdoor heeft eiser, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, geen procesbelang meer, en is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk niet-ontvankelijk. Daarnaast heeft eiser verzocht om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, maar verweerder heeft in het besluit van 7 april 2023 geconcludeerd dat er geen dwangsommen zijn verbeurd.
De rechtbank stelt vast dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, waardoor verweerder geen bestuurlijke dwangsommen kan verbeuren. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, aangezien eiser geen gronden heeft ingediend tegen het besluit van 7 april 2023. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, omdat het bestuursorgaan aan eiser is tegemoetgekomen. De wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag is verlengd, waardoor de ingebrekestelling te vroeg is ingediend.
De rechtbank beslist dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen op de aanvraag, niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen het besluit van 7 april 2023 ongegrond is verklaard.