In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, heeft beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was ingediend op 5 december 2021, en de wet vereist dat er binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beslissing moet worden genomen. Eiser heeft de Staatssecretaris op 18 augustus 2022 in gebreke gesteld, maar er is geen besluit genomen binnen de gestelde termijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig achtten en heeft het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank draagt de Staatssecretaris op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Indien dit niet gebeurt, moet de Staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de mogelijkheid voor betrokkenen om in beroep te gaan als deze termijn wordt overschreden. De rechtbank heeft ook de relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Raad van State in overweging genomen, met betrekking tot de toepassing van dwangsommen in asielzaken.