ECLI:NL:RBDHA:2023:11058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een Angolese eiser. De maatregel van bewaring was op 13 mei 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij aanvoert dat zijn kwetsbare gezondheid een lichter middel rechtvaardigt en dat er onvoldoende zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.

De rechtbank heeft de zaak op 21 juli 2023 behandeld, waarbij de eiser vanuit het detentiecentrum in Rotterdam aanwezig was en zijn gemachtigde, mr. M. Verdoner, als waarnemer op de zitting in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het vorige onderzoek op 2 juni 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat een lichter middel effectief zou zijn en dat de voortduring van de bewaring niet onevenredig bezwarend is.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van de eiser en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eiser niet volledig meewerkt aan zijn terugkeer, wat bijdraagt aan de voortduring van de bewaring. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20274

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Angolese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. Mr. M. Verdoner is verschenen op de rechtbank in Groningen, als waarnemer van de gemachtigde van eiser. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de meeste recente uitspraak van 8 juni 2023 (in de zaak NL23.15267) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 2 juni 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op zijn kwetsbare gezondheid een lichter middel moet worden toegepast. Eiser voert daarnaast aan dat niet is gebleken van voldoende voortvarend handelen en dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij contact heeft gehad met de Angolese ambassade. Eiser verblijft inmiddels meer dan twee maanden in vreemdelingenbewaring en vindt dat de maatregel te lang voortduurt.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet overtuigend heeft gesteld dat een lichter middel effectief zal zijn. Niet is gebleken dat de voortduring van de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is. De rechtbank is niet gebleken dat de in detentie beschikbare zorg voor eiser niet toereikend is, dat eiser niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan, of dat eisers gestelde psychische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg verslechteren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162).
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft sinds het sluiten van het onderzoek op 8 juni 2023 en 29 juni 2023 gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Ook is eiser op 29 juni 2023 gepresenteerd aan de Angolese vertegenwoordiging. Op 8 juni 2023 en 7 juli 2023 heeft verweerder vertrekgesprekken met eiser gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee actief en voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Angola in algemene zin weigert lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp zal worden afgegeven, zodat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden aangenomen. Daartoe acht de rechtbank het enkele tijdsverloop sinds de lp-aanvraag en het feit dat deze nog niet tot afgifte heeft geleid onvoldoende. Verder acht de rechtbank het van belang dat eiser niet actief en volledig meewerkt aan zijn terugkeer. Zo is eiser wisselend in de contacten die hij stelt te hebben in Angola terwijl dit voor de voorwaarden van zijn uitzetting wel van belang is. Deze medewerking mag wel van hem worden verwacht, zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2672). Naar het oordeel van de rechtbank komt het voor rekening en risico van eiser dat de bewaring voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
6. De rechtbank ziet, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.