ECLI:NL:RBDHA:2023:11138
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel en onderscheid tussen asielwens en asielaanvraag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die Nederland op 14 juni 2022 is binnengekomen en zich op dezelfde dag heeft gemeld in het aanmeldcentrum in Ter Apel, heeft op 17 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. De Staatssecretaris heeft de aanvraag ingewilligd, maar de ingangsdatum van de verblijfsvergunning is vastgesteld op 17 juli 2022, de datum waarop de aanvraag formeel is ingediend. Eiser is van mening dat de ingangsdatum moet zijn 14 juni 2022, de datum waarop hij zich heeft gemeld.
De rechtbank overweegt dat er een belangrijk onderscheid bestaat tussen het kenbaar maken van een asielwens en het daadwerkelijk indienen van een asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet eerder kan zijn dan de datum waarop de aanvraag is ontvangen, in dit geval 17 juli 2022. De rechtbank concludeert dat de procedurele regels, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet en de Procedurerichtlijn, niet in strijd zijn met de vastgestelde ingangsdatum.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.