In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van een eiser van Somalische nationaliteit. Eiser heeft op 9 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Na een lange periode zonder besluit heeft eiser op 15 april 2023 verweerder in gebreke gesteld, waarna hij op 19 juni 2023 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank heeft ook verwezen naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die van toepassing is op asielaanvragen, en heeft de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in overweging genomen.
De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag moet bekendmaken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door rechter J.Y.B. Jansen en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.