In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 mei 2023, wordt het beroep van eiser, een Iraanse asielzoeker, tegen de vaststelling van een eigen bijdrage in de kosten van zijn opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiser is van mening dat hij geen eigen bijdrage van € 1.606,67 verschuldigd is, omdat hij met de uitbetaling van een dwangsom van € 15.000,- door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over eigen vermogen beschikt dat hoger is dan de vermogensgrens. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en oordeelt dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank overweegt dat het COA terecht heeft vastgesteld dat de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) van toepassing is op eiser. Eiser heeft niet aangetoond dat de Rva niet op hem van toepassing is en de rechtbank concludeert dat het COA niet hoefde te motiveren waarom aan eiser opvang was gegeven. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de dwangsom niet kan worden aangemerkt als immateriële schadevergoeding, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de uitgaven noodzakelijk waren. De rechtbank wijst erop dat eiser geen stukken heeft overgelegd die zijn uitgaven onderbouwen.
Ten slotte concludeert de rechtbank dat het COA wel degelijk rekening heeft gehouden met het vrij te laten vermogen van eiser, dat hoger is dan het door eiser genoemde bedrag van € 11.800,-. De rechtbank veroordeelt het COA tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser, maar verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Rva en de beoordeling van eigen bijdragen in de opvangkosten van asielzoekers.