In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.22039 en NL23.22392, waarbij de rechtbank zich boog over de verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 2 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eerdere beroepen tegen het opleggen of voortduren van deze maatregel waren ongegrond verklaard. Op 26 juli 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is opgevat als een beroep tegen het voortduren van de maatregel.
De rechtbank heeft op 11 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de vreemdeling en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat, omdat de Marokkaanse autoriteiten zijn benaderd voor een vervangend reisdocument. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de gronden voor bewaring deugdelijk zijn gemotiveerd en de vreemdeling niet actief meewerkt aan zijn vertrek.
De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft het verlengingsbesluit.