ECLI:NL:RBDHA:2023:12171

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22039 en NL23.22392
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken met betrekking tot een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.22039 en NL23.22392, waarbij de rechtbank zich boog over de verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 2 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eerdere beroepen tegen het opleggen of voortduren van deze maatregel waren ongegrond verklaard. Op 26 juli 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de maatregel van bewaring met maximaal twaalf maanden verlengd. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank is opgevat als een beroep tegen het voortduren van de maatregel.

De rechtbank heeft op 11 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de vreemdeling en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting en dat er zicht op uitzetting bestaat, omdat de Marokkaanse autoriteiten zijn benaderd voor een vervangend reisdocument. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat de gronden voor bewaring deugdelijk zijn gemotiveerd en de vreemdeling niet actief meewerkt aan zijn vertrek.

De rechtbank heeft beide beroepen ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft het verlengingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22039 en NL23.22392

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L.O. Augustinus).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel het voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 26 juli 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd. (verleningsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22039.
Het namens eiser ingestelde beroep gericht tegen het verlengingsbesluit wordt door de rechtbank (ambtshalve) opgevat als een beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22392.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Eisers gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1.
Verweerder moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit (zie de uitspraak van 5 juni 2014 van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2014:1320).
1.2.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Bewaringsgronden
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 2 februari 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsperiode ontwijkt of belemmert. In het verlengingsbesluit zijn de volgende gronden aangekruist:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen bewaring binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(
lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging, zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het verlengingsbesluit verweerder alle zware en lichte gronden deugdelijk heeft gemotiveerd en dat deze terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Ten aanzien van grond 3d blijkt uit de stukken dat eiser nog steeds onvoldoende medewerking verleend aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit.
3.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Uit het verlengingsbesluit en de voortgangsrapportage blijkt immers dat aan de Marokkaanse autoriteiten is verzocht om een (vervangend) reisdocument te verstrekken, maar dat tot op heden nog geen reactie hierop is ontvangen. De stelling van eiser dat de lp-aanvraag al in december 2022 is gedaan is feitelijk juist, maar heeft niet tot gevolg dat op dit moment verweerder op individueel niveau zou moeten rappelleren. Verweerder is in dit verband afhankelijk van de Marokkaanse autoriteiten. Verweerder voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en rappelleert ook regelmatig op de lp-aanvraag. Verder heeft verweerders DT&V op 5 juli 2023, door middel van een gesprek met de ambassadeur van Marokko, extra aandacht gevraagd voor de lopende zaken. De rechtbank acht verder onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp wordt afgegeven. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser, zoals van hem wel mag worden verwacht (zie de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)), actief en volledig heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Daarmee is op dit moment in beginsel het zicht op uitzetting nog steeds gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
3.3.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de vaststelling dat eiser geen medewerking verleend om zijn vertrek uit Nederland te bespoedigen, is de rechtbank van oordeel dat een lichter middel niet volstond om (alsnog) de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
3.4.
De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit is ongegrond.
4. Verder is, mede gelet op het voorgaande, niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring sinds de sluiting van het onderzoek ter zitting op 9 juni 2023 (voorafgaand aan de uitspraak van deze rechtbank op 14 juni 2023 met nummer NL23.16068) onrechtmatig is. Daarom is ook het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring ongegrond.
5. Nu de beide beroepen ongegrond zijn, wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.