ECLI:NL:RBDHA:2023:12181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een V-nummer, was op 28 januari 2023 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel van bewaring was op 19 juli 2023 met maximaal twaalf maanden verlengd. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 behandeld, waarbij eiser via telehoren is gehoord en bijgestaan door een tolk in het Arabisch.

De rechtbank heeft overwogen dat de verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, wat grond 3d en 3i van de Vreemdelingenwet rechtvaardigt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks dat de Marokkaanse autoriteiten nog geen reactie hebben gegeven op het verzoek om een vervangend reisdocument. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de verlenging van de maatregel van bewaring zijn voldaan en dat er geen lichter middel beschikbaar is. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is ongegrond verklaard, evenals het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring. Eiser's verzoek om schadevergoeding is eveneens afgewezen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat de verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzetting van eiser. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is, en heeft de beroepen ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22306 en NL23.22393

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus)

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel het voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 19 juli 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd. (verleningsbesluit) op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22306.
Het namens eiser ingestelde beroep gericht tegen het verlengingsbesluit wordt door de rechtbank (ambtshalve) opgevat als een beroep gericht tegen het voortduren van de maatregel. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.22393.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is gehoord middels telehoren en bijgestaan door een tolk in de taal Arabisch. Eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn op zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1.
Verweerder moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8
van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit (zie de uitspraak van 5 juni 2014 van het Hof van Justitie, ECLI:EU:C:2014:1320).
1.2.
Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Bewaringsgronden
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 28 januari 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsperiode ontwijkt of belemmert. In het verlengingsbesluit zijn de volgende gronden aangekruist:
(
zware gronden)
3a. Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen bewaring binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(
lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
2.1.
Verweerde heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat in het verlengingsbesluit grond 4b niet is aangekruist, terwijl deze in de motivering wel nader is toegelicht. Verweerder heeft ter zitting aangegeven de betreffende motivering aangaande grond 4b niet te handhaven.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging, zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
3.1.
Uit het verlengingsbesluit blijkt dat aan de Marokkaanse autoriteiten is verzocht om een (vervangend) reisdocument te verstrekken, maar dat tot op heden nog geen reactie hierop is ontvangen. Verder blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook dat eiser onvoldoende medewerking verleent aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit en aan zijn vertrek uit Nederland, zodat de gronden 3d en 3i ook terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Het betoog van eiser in dit verband slaagt niet. Volgens eiser is bekend dat hij geen documenten heeft en kan hij onder die omstandigheden niet meer doen dan hij heeft gedaan. Ook is eiser altijd op de vertrekgesprekken verschenen en is er geen sprake van frustratie aan de zijde van eiser. Eiser betoogt dat verweerder te strenge eisen stelt aan de medewerkingsplicht van eiser en daarmee handelt in strijd met het Mahdi-arrest. Verweerder heeft ter zitting deugdelijk naar voren gebracht dat eiser niet wordt tegengeworpen dat hij geen documenten heeft, maar dat hij niet actief meewerkt aan het achterhalen van de benodigde informatie over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank steunt dit standpunt van verweerder: De gespreksverslagen geven geen blijk van een actieve houding van eiser in dit verband. Uit recente gesprekverslagen van 27 juni 2023 en 12 juli 2023 komt naar voren dat eiser het consulaat niet wil bellen, heeft aangegeven niets te hebben ondernomen en niet terug wil naar Marokko. De rechtbank wijst er verder op dat van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting (zie bijvoorbeeld de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210). Van een te streng criterium dat niet in overeenstemming zou zij met het Mahdi-arrest, is de rechtbank niet gebleken.
3.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en rappelleert ook regelmatig op de lp-aanvraag. Hoewel de LP-aanvraag al in december 2022 is gedaan en er nog geen concrete datum is voor een presentatie, is er naar het oordeel van de rechtbank op dit moment nog geen reden om geen zicht op uitzetting meer aan te nemen. Daarbij is van belang dat verweerders DT&V op 5 juli 2023, door middel van een gesprek met de ambassadeur van Marokko, extra aandacht heeft gevraagd voor de lopende zaken. De rechtbank acht verder onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp wordt afgegeven. Bovendien werkt eiser niet actief mee aan het achterhalen van de benodigde informatie over zijn identiteit en nationaliteit en aan zijn terugkeer. Daarmee is op dit moment in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet.
3.3.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de vaststelling dat eiser geen medewerking verleend om zijn vertrek uit Nederland te bespoedigen, is de rechtbank van oordeel dat een lichter middel niet volstond. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen.
3.4.
De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep gericht tegen het verlengingsbesluit is ongegrond.
4. Verder is, mede gelet op het voorgaande, niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring sinds de sluiting van het onderzoek ter zitting op 16 juni 2023 (voorafgaand aan de uitspraak van deze rechtbank op 21 juni 2023 met nummer NL23.16441) onrechtmatig is. Daarom is ook het beroep gericht tegen het voortduren van de bewaring ongegrond.
5. Nu de beide beroepen ongegrond zijn, wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.
Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.