ECLI:NL:RBDHA:2023:12278

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.18988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ongegrondheid van een asielaanvraag en de toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 4 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 augustus 2022 beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser, ingediend op 17 november 2021, ingewilligd, maar geen bestuurlijke dwangsom vastgesteld. De rechtbank heeft besloten geen zitting te houden, omdat partijen daarmee instemden, en heeft het onderzoek gesloten.

De rechtbank onderzoekt of de staatssecretaris terecht geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld, in het licht van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Deze wet sluit uit dat in asielzaken een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en dat een bestuurlijke dwangsom kan verbeurd worden. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van zowel de rechtbank als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris wel een bestuurlijke dwangsom had moeten toekennen, omdat de uitsluiting van bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) strijdig zou zijn met het gelijkwaardigheidsbeginsel in het Unierecht. De rechtbank oordeelt echter dat dit betoog niet slaagt, aangezien eerdere uitspraken hebben vastgesteld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom hoefde vast te stellen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Pals),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van 30 augustus 2022, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van 17 november 2021 heeft ingewilligd, maar voor eiser geen bestuurlijke dwangsom heeft vastgesteld.
1.1
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd als gevolg van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenaamde beroepsgronden.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoefde geen bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Toetsingskader
4. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) bepaald dat artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a (waarin de artikelen 8:55c en 8:55d staan) en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Dit artikel sluit dus uit dat in een asielzaak een rechterlijke dwangsom wordt opgelegd en een bestuurlijke dwangsom wordt verbeurd. In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats artikel 1 van de Tijdelijke wet voor wat betreft het niet kunnen verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet onverbindend geacht. [2] De Afdeling is op 30 november 2022 ook tot het oordeel gekomen dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom in asielzaken niet in strijd is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming en het gelijkwaardigheidsbeginsel. [3]
Had de staatssecretaris de bestuurlijke dwangsom moeten vaststellen?
5. Eiser stelt dat de staatssecretaris wel een bestuurlijke dwangsom had moeten toekennen in het besluit van 30 augustus 2022, omdat de uitsluiting van de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb strijdig zou zijn met het gelijkwaardigheidsbeginsel in het Unierecht en dat daarmee artikel 1 van de Tijdelijke wet onverbindend is.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De Afdeling heeft op 30 november 2022 geoordeeld dat het afschaffen van de bestuurlijke dwangsom niet in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel in het Unierecht. Daarom hoefde de staatssecretaris eiser geen bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Dit heeft de rechtbank ook al eerder geoordeeld in de procedure tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van eiser. [4]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Awb maakt dat mogelijk.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2641.
3.ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ABRvS 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 3 augustus 2022, NL22.11320, bevestigd in ABRvS 6 februari 2023, 202205208/1/V3 (niet gepubliceerd).