ECLI:NL:RBDHA:2023:12382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21201 en AWB 23/8147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde plaatsing van een asielzoeker in een Handhavings- en Toezichtlocatie na incidenten met geweld en de beoordeling van medische belemmeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de plaatsing van eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) en de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser, van Tunesische nationaliteit, had eerder beroep ingesteld tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van 21 juli 2023, waarbij eiser opnieuw in de HTL werd geplaatst en een vrijheidsbeperkende maatregel werd opgelegd, onvoldoende zorgvuldig waren voorbereid. De rechtbank had eerder op 20 juli 2023 een vergelijkbaar besluit vernietigd, omdat het COA niet had vergewist of er medische belemmeringen waren voor de plaatsing van eiser, die vermoedelijk zichzelf had verwond. De rechtbank oordeelde dat verweerder 1 niet aan zijn vergewisplicht had voldaan door niet expliciet te verifiëren of het GZA, dat medisch advies gaf, op de hoogte was van de omstandigheden van het incident. Hierdoor was het plaatsingsbesluit onzorgvuldig. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond, vernietigde beide besluiten en kende eiser een schadevergoeding toe van € 725,- voor de onterecht ondergane vrijheidsbeperking. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/8147 en NL23.21201

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers ( COa), verweerder 1,

alsmede

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 21 juli 2023 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/8147. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.21201.
Verweerder 1 en verweerder 2 hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Tevens is een tolk verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van het volgende.
1.1.
Eiser is op 5 juni 2023 geplaatst in de HTL te Hoogeveen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het plaatsingsbesluit van 5 juni 2023 (geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/7200) en tegen de vrijheidsbeperkende maatregel van 5 juni 2023 (geregistreerd onder het zaaknummer NL23.19008).
1.2.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 20 juli 2023 het beroep van eiser tegen het plaatsingsbesluit gegrond verklaard en heeft het besluit vernietigd omdat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig is voorbereid, nu verweerder 1 niet op voorhand bij het GZA heeft geïnformeerd of er medische belemmeringen waren om eiser te plaatsen in de HTL, terwijl uit de verslaglegging van het incident blijkt dat er vermoedens zijn dat eiser zichzelf heeft verwond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde plaatsingsbesluit in stand te laten, omdat met het na de plaatsing ontvangen GZA-akkoord niet alsnog, vanaf die datum, voorzien is in een zorgvuldig voorbereide plaatsing in de HTL. De rechtbank heeft daarbij betrokken dat uit het GZA-akkoord niet volgt dat het GZA Hoogeveen op de hoogte is gesteld van de omstandigheden waaronder het incident dat aanleiding is voor de plaatsing, heeft plaatsgevonden. Verder heeft de rechtbank het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond verklaard en heeft bevolen tot de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van 20 juli 2023.
1.3.
Verweerder 2 heeft de vrijheidsbeperkende maatregel op 21 juli 2023 opgeheven.
2. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 21 juli 2023 wederom in de HTL te plaatsen. Door verweerder 1 is geconstateerd dat eiser zich op 7 april 2023 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen, die een zeer grote impact hebben doen ontstaan. Zo heeft eiser zich fysiek en verbaal agressief gedragen richting medebewoners. Eiser was betrokken bij een incident waarbij hij een mes van 22 centimeter bij zich droeg. Eiser heeft zich hierbij agressief gedragen en meermaals “Fuck de profeet Mohammed” geschreeuwd. Verder heeft eiser een medebewoner een kopstoot gegeven en twee andere medebewoners in het gezicht gespuugd. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in een HTL rechtvaardigt.
2.1.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 21 juli 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten partijen
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het plaatsingsbesluit niet gehandhaafd kan blijven. Aan het huidige plaatsingsbesluit ligt hetzelfde incident d.d. 7 april 2023 ten grondslag dat reeds eerder aanleiding vormde voor verweerder 1 om eiser in de HTL te plaatsen bij besluit van 5 juni 2023. De motivering van het huidige plaatsingsbesluit van 21 juli 2023 is gelijk aan de motivering van het plaatsingsbesluit van 5 juni 2023. Bij uitspraak van 20 juli 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het plaatsingsbesluit van 5 juni 2023 vernietigd en de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven. Eiser meent dat verweerder 1 onjuist en onzorgvuldig handelt door één dag na de gegrondverklaring van het eerdere beroep, eiser opnieuw in de HTL te plaatsen en hem wederom een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. In onderhavig plaatsingsbesluit stelt het COa het volgende:
“Het GZA te Hoogeveen ziet in overleg met het GZA te AZC Vlissingen geen bezwaar tegen uw komst. Kortom, er zijn kennelijk geen medische belemmeringen die plaatsing in de HTL in de weg staan.”Eiser stelt echter dat hij voorafgaand aan de huidige HTL-plaatsing niet in AZC Vlissingen verbleef. Het plaatsingsbesluit is daarom onzorgvuldig tot stand gekomen dan wel gebrekkig gemotiveerd.
3.1.
Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er sprake is van psychische problematiek, zoals ook eerder gesteld en heeft verwezen naar de stukken die hij ook in de eerdere HTL-procedure heeft ingebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraak van 20 juli 2023 geoordeeld dat het gedrag van eiser, inhoudende dat eiser zichzelf (vermoedelijk) met een (scheer)mes heeft verwond, een relevante omstandigheid is die moet worden betrokken bij de vraag of er in casu sprake is van een contra-indicatie, namelijk acute psychische problematiek, die plaatsing in de HTL in de weg staat. Verweerder 1 gaat hier in het plaatsingsbesluit ten onrechte aan voorbij. Voorts betoogt eiser dat het medisch advies van GZA onvoldoende is gemotiveerd. Eiser wijst op het rapport van MediFirst, waaruit volgt dat eiser niet kan worden gehoord. Daarnaast meent eiser dat, gelet op eisers medische achtergrond, 12 minuten een hele korte tijd is om een medisch dossier te beoordelen.
4. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft betwist dat zijn gedraging een plaatsing in de HTL rechtvaardigt. Verder stelt verweerder 1 dat geen sprake is van een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf 4.3.8. van het Maatregelenbeleid van het COa 2022. Verweerder 1 betoogt dat de medische situatie expliciet aan het GZA is voorgelegd, waarna het GZA vóór het opleggen van het plaatsingsbesluit een oordeel heeft gegeven, inhoudende dat er géén medische belemmeringen aanwezig waren voor plaatsing in de HTL. Verweerder 1 mag uitgaan van dit akkoord (vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2437, r.o. 1.1.). De stelling van eiser dat het plaatsingsbesluit onzorgvuldig zou zijn omdat hij niet meer in de opvang in Vlissingen verbleef slaagt niet, nu eiser al in de HTL verbleef. Het GZA Hoogeveen was daarom op de hoogte van de medische situatie van eiser, en daarom is bij het GZA Hoogeveen een medisch advies ingewonnen. Ter zitting heeft verweerder 1 toegelicht dat het GZA de beslissing of sprake is van een contra-indicatie ten aanzien van plaatsing in de HTL neemt op basis van wat er in de e-mail van het COa aan het GZA staat en op grond van het medisch dossier over eiser. Waarop het GZA zich verder baseert, valt volgens verweerder 1 onder het medisch beroepsgeheim. Reeds op basis van deze vaststaande feiten heeft verweerder 1 kunnen besluiten eiser in de HTL te plaatsen en niet te kiezen voor een lichtere maatregel. Het besluit geeft duidelijk weer dat een individuele afweging is gemaakt.
4.1.
Verweerder 2 heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden zijn aangevoerd tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. De vrijheidsbeperkende maatregel is rechtmatig opgelegd.
Beoordeling rechtbank: het plaatsingsbesluit
Het incident
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot (herhaalde) plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank wijst op haar uitspraak van 20 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10691) waarin is geoordeeld dat verweerder 1, onder verwijzing naar het Maatregelenbeleid van het COa, het incident op 7 april 2023 terecht heeft aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. Verweerder 1 heeft voldoende gemotiveerd dat de veiligheid van iedere betrokkene ernstig in gevaar is gebracht door het gedrag van eiser. Verweerder 1 heeft op goede gronden overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie.
Een contra-indicatie
6. Uit paragraaf 4.3.8 van het Maatregelenbeleid van COa 2022 volgt dat er een aantal contra-indicaties bestaan die aan een plaatsing in de HTL in de weg kunnen staan. Het uitgangspunt is dat bewoners met acute psychiatrische problematiek niet in de HTL worden geplaatst. Verweerder 1 vraagt daarom voorafgaande aan de oplegging van de HTL-maatregel en de vrijheidsbeperkende maatregel het GZA om advies.
6.1.
Uit het rapport van januari 2023 van het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd verrichtte inspectiebezoek aan de HTL in Hoogeveen op 8 en 9 september 2022, volgt dat bewoners van de HTL afkomstig zijn vanuit een ander AZC. [1] Hier hebben zij al een medische intake gehad door GZA. Deze intake is vastgelegd in het digitale huisartsendossier, Microhis. De doktersassistent van GZA in AZC Hoogeveen zorgt dat op basis van dit dossier door GZA conform ketenafspraken wel of geen akkoord gegeven kan worden voor plaatsing op de HTL. Wanneer er geen medische bijzonderheden in het dossier staan, geeft de doktersassistent namens GZA akkoord. Bij bijzonderheden zoekt de assistent afstemming met de huisarts waarna deze wel of niet akkoord gaat met de plaatsing. Waar nodig (in het geval er sprake is van medische/psychologische aandachtspunten bij de desbetreffende vreemdeling) vindt overleg plaats tussen de zendende GZA en de ontvangende GZA op de HTL ten behoeve van een warme medische overdracht. Op deze manier wordt continuïteit in bijvoorbeeld medicatieverstrekking en/of thuiszorg gewaarborgd. Wanneer een te plaatsen asielzoeker verward gedrag vertoont op een AZC of politiebureau, vraagt GZA om een beoordeling van de psychische gesteldheid van betrokkene. Hiervoor kan de crisisdienst van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) worden ingeschakeld.
6.2.
In het geval van eiser stelt de rechtbank allereerst vast dat verweerder 1 het GZA Hoogeveen heeft gevraagd of er sprake is van medische belemmeringen zoals acute psychiatrische problematiek voor plaatsing in de HTL, nu eiser voorafgaande aan de oplegging van het onderhavige plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel op de HTL-locatie verbleef. Verweerder 1 heeft op 21 juli 2023 om 09:04 uur het GZA Hoogeveen de volgende e-mail verstuurd:
“Onderstaande bewoner heeft een incident veroorzaakt op grond waarvan hij een HTL-maatregel opgelegd heeft gekregen. De maatregel van 5 juni jongstleden is vernietigd door de rechtbank. Betrokkene gaf aan dat er sprake is van een contra-indicatie voor plaatsing op de HTL en verwijst daarvoor naar een rapport van Medi-first van 16 juni 2023 en een email dat hij met een ambulance vervoerd is naar Emergis Kloetinge in Goes. Het COA overweegt een nieuwe HTL-maatregel en plaatsing op de HTL. Is er sprake van medische belemmeringen, zoals acute psychiatrische problematiek, voor plaatsing op de HTL?”
Verweerder 1 heeft vervolgens op vrijdag 21 juli 2023 om 09:58 uur een e-mail ontvangen van het GZA met de volgende inhoud:
“Er is geen medische belemmering voor plaatsing op de HTL”
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder 1, gelet op hetgeen hierboven, in lijn met het Maatregelenbeleid van het COa 2022 aan het GZA heeft gevraagd of er bezwaren zijn waardoor plaatsing van de vreemdeling in de HTL niet mogelijk is. De rechtbank leidt uit de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:2437) af dat er zwaar gewicht toekomt aan het akkoord van het GZA. Verweerder mag van dit advies van het GZA uitgaan. Tegelijkertijd betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat er ook bepaaldelijk eisen mogen worden gesteld aan de totstandkoming van het GZA advies. Bovendien dient verweerder 1 zich ervan te vergewissen dat het onderzoek dat is verricht door het GZA op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht).
6.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder 1 ter zitting heeft gesteld dat in onderhavige zaak van eiser expliciet aan het GZA is gevraagd of sprake is van medische belemmeringen, zoals acute psychiatrische problematiek, voor plaatsing in de HTL gelet op het gegrond verklaarde beroep van eiser tegen de HTL-maatregel van 5 juni 2023. Verweerder 1 heeft toegelicht dat het GZA een beslissing neemt op basis van de informatie in de e-mail en het bij het GZA bekende patiëntdossier. Op de vraag of het GZA het advies ook baseert op de gedragingen van eiser voorafgaande aan dan wel tijdens het incident, heeft verweerder 1 zich op het standpunt gesteld dat dit wellicht onderdeel is van het medische dossier, maar dat verweerder dat vanzelfsprekend niet kan inzien omdat dit valt onder het medisch beroepsgeheim. Verder heeft verweerder 1 toegelicht dat indien eiser gewond is geweest en een behandeling heeft plaatsgevonden (na het incident) het mogelijk is dat het GZA op de hoogte was van eisers gedragingen voorafgaande aan dan wel tijdens het incident. Verweerder 1 heeft aangegeven dat niet zekerheid te kunnen vaststellen. Ook heeft verweerder 1 aangegeven dat namens het GZA niet verder is gevraagd naar andere aspecten die mogelijk relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een contra-indicatie. Daarnaast gaat het om een medische beoordeling waar verweerder 1 zelf niet in kan treden.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat met de bovenstaande ter zitting gegeven toelichting van verweerder 1 onvoldoende duidelijk is geworden of het incident dat tot de plaatsing in de HTL heeft geleid bij het advies van het GZA is betrokken. De rechtbank acht dit van belang nu, zoals zij ook al eerder in haar uitspraak van 20 juli 2023 in r.o. 5 heeft benoemd, uit de verslaglegging van het incident blijkt dat er vermoedens zijn dat eiser zichzelf heeft verwond. Of dat betekent dat er zich een contra-indicatie voordoet is ter beoordeling van het GZA. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 20 juli 2023 daarom het gegeven dat eiser zichzelf (vermoedelijk) heeft verwond met een scheermes en ten gevolge daarvan veel bloed heeft verloren beoordeeld als een relevante omstandigheid die betrokken dient te worden bij de vraag of zich medische belemmeringen (een contra-indicatie) voordoen die aan plaatsing in de weg staan. Door het GZA niet expliciet te wijzen op de voornoemde omstandigheid of te verifiëren of het GZA die omstandigheid betrekt bij het advies, heeft verweerder 1 onvoldoende uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 20 juli 2023. Bovenal heeft verweerder 1 naar het oordeel van de rechtbank niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Hoewel verweerder 1 zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van het medisch dossier onder het medisch beroepsgeheim valt, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van verweerder 1 had gelegen om het GZA te vragen of het incident bij het GZA advies is betrokken, zodat het inzichtelijk is op welke informatie het GZA zich ten aanzien van eiser baseert. Het plaatsingsbesluit is als gevolg hiervan onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
6.6.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gelet op voorgaande gegrond. De rechtbank zal daarom het plaatsingsbesluit vernietigen. De rechtbank ziet geen mogelijkheid tot finale geschilbeslechting.
Beoordeling rechtbank: de vrijheidsbeperkende maatregel
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
7.1.
De rechtbank gaat ervan uit dat een maatregel, houdende de beperking van de bewegingsvrijheid, evenals een vrijheidsontnemende maatregel, immateriële schade tot gevolg heeft bij degene die de maatregel dient te ondergaan. Die schade zal bij een vrijheidsbeperkende maatregel wel geringer zijn dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 25,- per dag dat hij zonder rechtstitel vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiser ten onrechte gedurende 29 dagen, namelijk van 21 juli 2023 tot en met 18 augustus 2023 (heden), in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 725,-.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder 1 en verweerder 2 ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 837,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
- vernietigt het plaatsingsbesluit;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
- beveelt de opheffing van vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 725,-;
- veroordeelt verweerders ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier op 16 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rapport van het inspectiebezoek aan de Handhaving en Toezichtlocatie van het COA in Hoogeveen op 8 en 9 september 2022, januari 2023, pagina 7, te raadplegen via https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/02/06/tk-bijlage-definitief-rapport-inspectiebezoek-htl-hoogeveen-8-en-9-september-2022.