ECLI:NL:RBDHA:2023:12502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
SGR - 22 _ 3523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW- en ZW-uitkeringen wegens gefingeerde dienstbetrekkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de herziening en terugvordering van WW- en ZW-uitkeringen. Eiseres had in 2018 een WW-uitkering en een ZW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv concludeerde na een themaonderzoek dat de dienstbetrekkingen gefingeerd waren. Eiseres stelde dat zij wel degelijk arbeid in loondienst had verricht en dat het Uwv onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn standpunt. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv terecht had geconcludeerd dat eiseres geen werknemer was in de zin van de sociale verzekeringswetten, omdat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking was. Eiseres slaagde er niet in om met objectief en verifieerbaar tegenbewijs aan te tonen dat het standpunt van het Uwv onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de herziening en terugvordering van de uitkeringen door het Uwv.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3523 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres
gemachtigde: mr. A.L. Kuit,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
gemachtigde: M.A. Brouwer.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2021 (het primaire besluit 1) heeft het Uwv de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) per 1 augustus 2021 afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2021 (het primaire besluit 2) heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de WW per 9 juni 2018 ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van 23 november 2021 (het primaire besluit 3) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 september 2018.
Bij besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit 4) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat aan haar over de periode van 9 juni 2018 tot en met 30 september 2018 ten onrechte WW-uitkering is betaald en dat zij een bedrag van € 10.059,40 (bruto) moet terugbetalen.
Bij afzonderlijk besluit van 24 november 2021 (het primaire besluit 5) heeft het Uwv eiseres meegedeeld dat over de periode van 10 september 2018 tot en met 6 augustus 2019 onverschuldigd een ZW-uitkering is betaald en dat zij een bedrag van € 35.360,81 (bruto) moet terugbetalen.
Bij besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2023. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij toekenningsbesluit van 26 juni 2018 heeft het Uwv eiseres met ingang van 9 juni 2018 een WW-uitkering toegekend. Bij toekenningsbesluit van 28 september 2018 heeft het Uwv eiseres vanaf 10 september 2018 een ZW-uitkering toegekend. Naar aanleiding van een interne melding heeft het Uwv een zogeheten themaonderzoek verricht. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 1 oktober 2021 (hierna: het onderzoeksrapport), dat aan de primaire besluiten ten grondslag is gelegd. Het bestreden besluit, waarin de primaire besluiten zijn gehandhaafd, berust (samengevat) op het standpunt dat eiseres niet in het kader van een privaatrechtelijke dienstbetrekking voor [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] werkzaam is geweest. Omdat zij daarom niet als werknemer was verzekerd voor de WW en de ZW, zijn de hiervoor vermelde uitkeringen haar ten onrechte toegekend, aldus het Uwv. [1]
Geschil
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij wel degelijk arbeid in loondienst heeft verricht, alleen op papier bestuurder is geweest van de ondernemingen, geen weet heeft gehad van wat zich binnen de ondernemingen heeft afgespeeld en de uitkeringen daarom te goeder trouw heeft aangevraagd. Het vermoeden van de Uwv is volgens haar onvoldoende om de intrekking en terugvordering van de haar toegekende uitkeringen te rechtvaardigen.
3. Het Uwv handhaaft in beroep zijn standpunt zoals ingenomen in de primaire besluiten en het bestreden besluit. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat tussen eiseres en [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband heeft het Uwv (samengevat) de volgende bevindingen gepresenteerd die zijn neergelegd in het onderzoeksrapport:
Ten aanzien van [bedrijfsnaam 1]
  • Het dienstverband van eiseres bij [bedrijfsnaam 1] in de perioden van 15 september 2017 t/m 8 juni 2018 is met terugwerkende kracht aangemeld en er zijn met terugwerkende kracht tientallen correcties doorgevoerd in de inkomstenverhoudingen.
  • Op de aanvraagformulieren voor een WW-uitkering heeft eiseres verschillende telefoonnummers vermeld van zowel haarzelf als van werkgever [bedrijfsnaam 1] . Twee hiervan zijn ook door twee andere klanten op een aanvraag voor een uitkering op grond van de WW vermeld. Een nummer van de werkgever werd in een ander onderzoek door een klant aangegeven als zijnde haar privénummer.
  • De administratie van [bedrijfsnaam 1] is volgens onderzoek door de Belastingdienst onvolledig, onjuist en onbetrouwbaar.
  • Werkgever heeft voor de Belastingdienst niet voldaan aan de plicht voor de administratie.
  • Er zijn geen premies en loonheffing voor de werknemers van [bedrijfsnaam 1] afgedragen aan de Belastingdienst.
  • Eiseres verklaart op de WW-aanvragen verschillend over aanvang van het dienstverband en het aantal werkuren ten opzichte van de gegevens in de polisadministratie.
  • Eiseres vroeg op de eerste aanvraag een WW-uitkering aan per 15 mei 2018. Op de tweede aanvraag was dit per 8 juni 2018. Eiseres had met de werkgever echter een arbeidsovereenkomst die zou lopen tot en met 8 juni 2018. Op 4 mei 2018 kreeg eiseres van de werkgever ook nog een bevestiging dat de arbeidsovereenkomst zou worden beëindigd per 8 juni 2018. In Suwinet bleek in eerste instantie dat over de maand juni 2018 er nog 174 uur en een volledig salaris zou zijn betaald. Nadien is dit op € 0,00 gezet.
Ten aanzien van [bedrijfsnaam 2]
  • Eiseres zou volgens de aanvraag WW-uitkering van 27 september 2020 38 uur per week werkzaam zijn geweest bij [bedrijfsnaam 2] in de periode van 2 december 2019 tot en met 30 juni 2020. Ze vraagt een WW-uitkering aan per 1 juli 2020. Er is geen arbeidsovereenkomst in bezit van het Uwv.
  • Eiseres zou volgens de aanvraag WW-uitkering van 1 augustus 2021 40 uur per week werkzaam zijn geweest bij [bedrijfsnaam 2] in de periode van 2 december 2019 tot en met 31 juli 2021. Eiseres vraagt een WW-uitkering aan per 1 augustus 2021.
  • Volgens een uittrekstel van de Kamer van Koophandel is de onderneming [bedrijfsnaam 2] ingeschreven onder nummer [kvk-nummer] per 20 juni 2017. Eiseres zou per 15 november 2017 tot 31 juli 2018 in functie zijn geweest als directeur met volledige volmacht. Eiseres heeft hiervan géén melding gedaan aan het Uwv. Zij ontving een WW- en ZW-uitkering over periode 9 juni 2018 tot en met 7 augustus 2019.
Beoordeling
4. Ter beoordeling staat of het Uwv eiseres terecht niet verzekerd heeft geacht voor de WW en de ZW omdat zij wegens het ontbreken van een privaatrechtelijke dienstbetrekking geen werknemer was als bedoeld in de WW en ZW.
4.1.
De rechtbank overweegt dat naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake moet zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. [2]
Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat bij besluiten tot intrekking van een al verstrekte uitkering en terugvordering daarvan met terugwerkende kracht, het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Indien op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres bij [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] ten tijde van belang geen dienstbetrekkingen in de zin van de ZW en de WW heeft vervuld, dan ligt het vervolgens op de weg van eiseres de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken. [3]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het door het Uwv verrichte onderzoek zorgvuldig en toereikend is geweest. De rechtbank merkt overigens op dat de beroepsgronden zich tegen de uitkomsten van het onderzoek richten, maar niet tegen de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv, gelet op de hiervoor vermelde feiten en onderzoeksbevindingen in het onderzoeksrapport, aannemelijk gemaakt dat eiseres ten tijde van belang bij [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 2] geen dienstbetrekking vervulde in de zin van de sociale verzekeringswetten.
4.3.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om met objectief en verifieerbaar tegenbewijs aannemelijk te maken dat het standpunt van het Uwv onjuist is. Immers, eiseres stelt slechts, zonder onderbouwing, dat zij daadwerkelijk arbeid in loondienst heeft verricht, alleen op papier bestuurder is geweest van de ondernemingen, geen weet heeft gehad van wat zich binnen de ondernemingen heeft afgespeeld en de uitkeringen daarom te goeder trouw heeft aangevraagd.
4.4.
De rechtbank constateert ook overigens dat eiseres geen zelfstandige gronden heeft aangevoerd tegen het primaire besluit 1. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat de afwijzing van die aanvraag onterecht is.
Conclusie
5. De rechtbank is van oordeel dat voldoende vaststaat dat geen sprake is geweest van privaatrechtelijke dienstbetrekkingen tussen eiseres en [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] en dat eiseres om die reden niet verzekerd was voor de sociale verzekeringswetten. Het Uwv heeft dan ook terecht de aan eiseres verstrekte uitkeringen over die perioden herzien, ingetrokken en teruggevorderd, waartoe het Uwv op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW en artikel 33, eerste lid, van de ZW gehouden is. Tegen de terugvorderingen heeft eiseres geen zelfstandige beroepsgronden geformuleerd. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv had kunnen besluiten om geheel of gedeeltelijk van herziening en terugvordering af te zien, zijn door eiseres niet gesteld en daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3, eerste lid, van de ZW is de werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat. Volgens artikel 3, eerste lid, van de WW is de werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4108.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2548.