In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een garage en een botenhuis met gastenverblijf beoordeeld. Eiseres, die naast de vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 16 oktober 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn is verleend. Het college heeft het bezwaar van eiseres afgewezen en de vergunning in stand gelaten. Eiseres heeft beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat door de voorzieningenrechter is toegewezen, waardoor de besluiten zijn geschorst tot zes weken na de uitspraak in beroep.
De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, waaronder de vraag of de vergunning kon worden verleend op basis van de kruimelgevallenregeling. Eiseres betoogt dat het botenhuis niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt en dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat de garage en het botenhuis functioneel verbonden zijn met de woning van de vergunninghouder en dat de vergunning op goede gronden is verleend. De rechtbank wijst erop dat de vergunninghouder de gebouwen niet bedrijfsmatig zal gebruiken en dat de vergunning in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast behandelt de rechtbank de bezwaren van eiseres met betrekking tot de bouwhoogte, de afstand tot de perceelsgrens en de bezonningsstudie. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder zich aan de geldende regels heeft gehouden en dat de belangen van eiseres voldoende zijn meegewogen. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,- en draagt het college op het griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden.