In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en was gericht op de overdracht van de eiser aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 augustus 2023 is opgeheven, omdat de eiser was overgedragen aan Duitsland. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de rechtmatigheid van de bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel. De rechtbank heeft de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het onrechtmatig verblijf en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit, als terecht beoordeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in het proces van overdracht aan Duitsland en dat er geen reden was om de bewaring onrechtmatig te achten.
De rechtbank heeft voorts opgemerkt dat klachten over het regime binnen het detentiecentrum niet ter beoordeling van de bewaringsrechter staan en dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij zelfstandig naar Duitsland wilde terugkeren. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.