ECLI:NL:RBDHA:2023:12765

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/5668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor huisraad en beoordeling van procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K.J. Kerdel, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door M.J. Logan. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor huisraad, welke door verweerder op 8 maart 2021 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 20 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 8 juni 2023 werd de situatie van eiser besproken, waarbij hij aangaf dat hij in financiële problemen verkeerde door een hoge schuldenlast en de zorg voor zijn zieke vrouw in Egypte. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand niet zorgvuldig was, omdat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiser. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser moet worden vergoed. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.868,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M.J. Logan).

Inleiding

Bij besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor huisraad afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2023. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser ontvangt een WAO-uitkering, een klein ouderdomspensioen en een aanvullende bijstandsuitkering. Op 7 december 2020 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor huisraad. Deze aanvraag heeft verweerder bij het primaire besluit afgewezen.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Het bestreden besluit rust op verweerders standpunt dat eiser geen bijzondere bijstand toekomt voor huisraad, omdat hij deze kosten van zijn eigen inkomen of vermogen dient te betalen. Volgens verweerder doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat eiser toch bijzondere bijstand toekomt.
Het juridisch kader
2. Bij de beoordeling van dit beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
2.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), voor zover relevant, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
2.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015 (de beleidsregels) kan bijzondere bijstand worden verstrekt als door bijzondere omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op de eigen reserveringscapaciteit voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.
2.3.
Ingevolge de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2020 (de Leidraad), onder 3.3.2, worden 9 situaties vermeld, waarin ervan wordt uitgegaan dat de aanvrager in bijzondere omstandigheden verkeert. Daaronder staat vermeld: “LET OP: In situaties anders dan bovengenoemd, maar die hier sterk op lijken, is het eveneens mogelijk om bijzondere bijstand voor algemene kosten te verstrekken. Van bijzondere omstandigheden spreken we ook wanneer zich bij een persoon of huishouden een cumulatie van problemen voordoet die het maatschappelijke en sociale functioneren ernstig bemoeilijken, of zelfs onmogelijk maken. De afweging of er sprake is van een dergelijke situatie moet individueel worden gemaakt. In een aantal gevallen zal hier een Sociaal Casemanager bij betrokken zijn of worden. Het hebben van meervoudige, (on)geregelde schulden of de aanwezigheid van beslagleggingen kan hierbij een rol spelen.”

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij brief van 12 juni 2023 de rechtbank heeft laten weten dat eiser op 22 augustus 2022 een toezegging heeft gekregen van het Sociaal Fonds Den Haag waaruit blijkt dat de gevraagde inrichtingskosten (behoudens een t.v.) aan eiser beschikbaar worden gesteld. De rechtbank beoordeelt daarom ambtshalve of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het door verweerder toegezonden e-mailbericht van 29 augustus 2022 afkomstig is van Sociale Fondsen Den Haag en gericht is aan [naam]. In het e-mailbericht worden diverse duurzame gebruiksgoederen toegezegd aan een niet nader genoemde client van [naam]. Uit de e-mail blijkt dat het een toezegging betrof die slechts vier weken geldig was. Hoewel de rechtbank aanneemt dat het bij de vermelde client om eiser gaat, is dat niet met zekerheid uit de e-mail af te leiden. Evenmin is met zekerheid komen vast te staan dat dit bericht eiser heeft bereikt en dat dit tijdig is gebeurd. In dat kader is van belang dat de advocaat van eiser geen contact met eiser heeft kunnen krijgen evenals de gemachtigde van verweerder. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat geen sprake meer is van procesbelang aan de zijde van eiser.
4. Eiser stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor hij niet had kunnen reserveren voor de gevraagde kosten. Zijn situatie is vergelijkbaar met de onder 3.3.2 in de Leidraad genoemde situaties. Hij verkeert eveneens in de situatie dat door bijzondere omstandigheden geen beroep kan worden gedaan op de eigen reserveringscapaciteit voor de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. Hij heeft een omvangrijke schuldenlast en heeft een zieke vrouw in Egypte met ernstige hartklachten, voor wie hij de medisch noodzakelijke behandeling moet betalen.
Algemeen (incidenteel voorkomende) noodzakelijke kosten
5. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode bij een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het besluit op aanvraag. [1] Dit betekent dat in dit geval de beoordelingsperiode loopt van 7 december 2020 tot en met 8 maart 2021.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw, eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Dat iemand al dan niet de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd, wordt beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [2]
5.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat die kosten noodzakelijk zijn. De kosten voor huisraad, zoals een bed, een wasmachine en overige (huiskamer)meubels, worden gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen van de betrokkene, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Bijzondere bijstand wordt alleen verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen op het niveau van de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [3]
5.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eisers inkomen, dat op bijstandsniveau is, in beginsel toereikend zou moeten zijn om te reserveren voor de huisraadkosten. Slechts indien sprake is van bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken.
Bijzondere omstandigheden
5.4.
Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij nader inzien de situatie van eiser aanleiding gaf om wel bijzondere bijstand voor inrichtingskosten te verlenen. Gelet daarop concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid.
5.2
Daarom kan het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen zal verweerder nader onderzoek moeten doen. Wegens de moeilijke bereikbaarheid van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder door middel van een formele lus in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Verweerder zal worden opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3272.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 juni 2014, ECLI:NL:CRvB:2014:2191.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318.