In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in de beroepen van eiser tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. Eiser, die sinds 13 december 2018 een bijstandsuitkering ontving, kreeg op 16 maart 2021 te maken met de intrekking van zijn uitkering per 1 januari 2021 en een terugvordering van eerder ontvangen bijstand over de periode van 13 december 2018 tot en met 31 december 2020. De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld, omdat er een samenhang bestond tussen de zaken SGR 21/6983 en SGR 21/6985. Eiser stelde dat hij zijn bijstandsuitkering naar een all-in-norm mocht besteden en dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat eiser niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde en dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waren. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de intrekking van de bijstandsuitkering per 1 januari 2021 in stand gelaten, omdat eiser op dat moment niet zijn hoofdverblijfplaats in Leiden had. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met betrekking tot de herziening en terugvordering van de uitkering over de periode van 25 april 2019 tot en met 31 december 2020. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.