In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming voor een derdelander uit Oekraïne, zoals geregeld in de Richtlijn 2001/55/EG. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 augustus 2023 besloten om het recht op tijdelijke bescherming van de verzoeker te beëindigen per 4 september 2023. Dit besluit houdt in dat de verzoeker vanaf die datum niet langer gebruik kan maken van de rechten die eerder aan hem waren verleend op basis van de Richtlijn en het daarop gebaseerde Raadsbesluit.
De verzoeker heeft op 31 augustus 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat het bestreden besluit geschorst zou worden en hij zijn rechten zou kunnen blijven uitoefenen. De voorzieningenrechter heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, zoals toegestaan onder artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventuele bodemprocedure. Gezien de spoedeisendheid van de situatie en de belangen van de verzoeker, heeft de voorzieningenrechter besloten om de voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de verzoeker als begunstigde van de Richtlijn moet worden aangemerkt en dat de eerder verleende rechten en voorzieningen moeten worden voortgezet totdat er een beslissing is genomen op het beroep van de verzoeker. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 837,00.