ECLI:NL:RBDHA:2023:13092
Rechtbank Den Haag
- Versnelde behandeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting naar Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die vreest voor zijn veiligheid bij uitzetting naar Oostenrijk, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting, die gepland stond voor 5 september 2023. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kan worden toegewezen, omdat verzoeker geen nieuwe informatie heeft overgelegd die zou kunnen leiden tot een ander oordeel dan in eerdere uitspraken van de rechtbank.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker geen recht heeft op het uitoefenen van family-life, aangezien er geen gezinsleden in Nederland verblijven. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van verzoekers asielverzoek en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen rechtvaardigen dat dit beginsel niet meer geldt.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier A.P. Kuiters, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.