ECLI:NL:RBDHA:2023:13414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
6 september 2023
Zaaknummer
AWB 23/31
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER aanvraag op basis van Chavez-Vilchez, beroep gegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een verblijfsdocument EU/EER aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Nigeriaanse man, had op 2 juli 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn afgeleid verblijfsrecht als ouder van een minderjarig kind dat de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen op 21 april 2022 en het bezwaar daartegen werd op 6 december 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 27 juni 2023 ter zitting werd behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verrichtte voor zijn zoon. De rechtbank stelde vast dat eiser de omgangsregeling met zijn zoon naleefde en dat hij betrokken was bij de zorg voor zijn kind, wat door verschillende verklaringen en bewijsstukken werd ondersteund. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op ontoereikende gronden was gebaseerd en dat de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn zoon niet correct was beoordeeld.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/31

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 1977, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M.G. Evers),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vughts).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 2 juli 2021 tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van het griffierecht door betalingsonmacht. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
Feiten en omstandigheden
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Eiser is op 17 juni 2016 in Italië gehuwd met [A] (hierna: [A]). [A] heeft de Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op 25 juli 2016 een zoon [Zoon] geboren, die ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiser en [A] zijn kort na de geboorte van [Zoon] met hem naar Nederland vertrokken. Op 27 maart 2018 is in Nederland door de rechtbank Gelderland de echtscheiding uitgesproken. Daarbij is bepaald dat het ouderlijk gezag over [Zoon] alleen aan [A] toekomt. Het huwelijk is op 30 november 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. [A] heeft zich vervolgens met [Zoon] gevestigd in [plaats 1]. Eiser heeft zich gevestigd in [plaats 2].
4. Op 25 juli 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan tot afgifte van een document waaruit blijkt dat hij een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 inzake Chavez-Vilchez [1] . Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen en het daartegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Het door eiser ingediende beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 22 oktober 2020 ongegrond verklaard. [2]
5. Bij uitspraak van 18 januari 2021 van de rechtbank Gelderland is de omgangsregeling vastgelegd, inhoudende dat [Zoon] één weekeinde per veertien dagen van vrijdag 15:00 uur tot zondag 19:00 uur bij eiser zal zijn.
6. Vervolgens heeft eiser op 2 juli 2021 opnieuw een aanvraag ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder de bestreden besluiten genomen. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden [3] voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER, omdat:
(1) eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht (die meer dan marginaal zijn); en
(2) niet is aangetoond dat [Zoon] zo afhankelijk is van hem dat hij gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten indien verweerder aan eiser niet het gevraagde verblijfsdocument geeft.
Beoordeling door de rechtbank
7. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Chavez-Vilchez voortvloeit dat een ouder die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, als weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten. Volgens de regelgeving van verweerder moet de vreemdeling daarvoor (in ieder geval) aan de volgende voorwaarden voldoen:
- de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, waarbij geldt dat verweerder zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aanmerkt als daadwerkelijke zorgtaken voor het minderjarige kind; en
- tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd. [4]
8. Aan beide voorwaarden moet worden voldaan, maar daarbij geldt wel dat verweerder de afhankelijkheidsbeoordeling moet beoordelen in het licht van de zorgtaken die worden verricht door de ouder die zich beroept op het arrest Chavez-Vilchez. [5]
Verricht eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken?
9. Eiser voert aan dat hij de omgangsregeling naleeft en bij die naleving daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken uitvoert. Ook buiten de omgangsregeling om zorgt hij voor [Zoon]. Dat volgt uit de verklaringen van eiser, [A] en [Zoon] en wordt ondersteund door de bankafschriften van eiser, waaruit volgt dat eiser treinkaartjes heeft gekocht van [plaats 1] naar [plaats 2] en terug. Ook de foto’s van eiser laten diens betrokkenheid zien. Ten slotte volgt uit de verklaringen van school van 1 september 2021 en van 24 maart 2022 dat eiser een actieve rol speelt, omdat eiser [Zoon] regelmatig ophaalt (op vrijdagen), eiser aanwezig is bij de oudergesprekken, het intakegesprek en de eerste schooldag en vanwege de verhalen van [Zoon] over het verblijf bij zijn vader in het weekend of in de vakantie.
10. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat [Zoon] eens per twee weken een weekeinde bij hem verblijft. Ook verder is verweerder niet gebleken van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. De foto’s van eiser zijn een momentopname en geven de feitelijke rol in de verzorging van [Zoon] niet aan. De bankoverschrijvingen die eiser ongeveer eens per maand aan [A] doet, duiden slechts op enige zorg. Zelfs als eiser eens per twee weken een weekeinde voor [Zoon] zorgt, is dit volgens vaste rechtspraak [6] onvoldoende om te spreken van daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken.
11. De beroepsgrond slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd dat geen sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken.
12. In de eerste plaats ziet de rechtbank onvoldoende grond voor het in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat hij de omgangsregeling naleeft en [Zoon] dus eens per twee weken het weekend bij hem verblijft. Uit de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 januari 2021 volgt dat eiser en [A] het eens zijn over de omgangsregeling en eiser en [A] hebben beiden op 23 maart 2022 verklaard dat deze omgangsregeling wordt nageleefd. Dit wordt daarnaast ondersteund door de verklaringen van de school, waarin onder meer staat dat eiser [Zoon] regelmatig ophaalt bij school (op vrijdagen). Ook heeft [Zoon] zelf tijdens het gehoor op 7 november 2022 verklaard dat eiser hem altijd komt ophalen, hij haalt hem op met de trein en met de auto en brengt hem dan naar zijn moeder. Dat eiser – zoals hij stelt – meer voor [Zoon] doet buiten de omgangsregeling om, heeft hij overigens niet onderbouwd, maar dit doet er niet aan af dat hij wel voldoende heeft aangetoond dat hij de omgangsregeling naleeft.
13. In de tweede plaats heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken ten behoeve van [Zoon] verricht. Verweerder heeft ter zitting geen eenduidig antwoord kunnen geven op de vraag wanneer de zorg- en opvoedtaken als meer dan marginaal worden aangemerkt. Dat de zorgtaken doordeweeks bij de moeder liggen en eiser eens per twee weken een weekeinde voor [Zoon] zorgt, sluit niet uit dat sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. De door verweerder genoemde rechtspraak is in dit verband niet vergelijkbaar, aangezien daarbij sprake was van geen of een andere veel beperktere omgangsregeling. De verdeling van de zorg- en opvoedtaken tussen eiser en [A] is inherent aan de situatie dat eiser en [A] gescheiden zijn en in verschillende plaatsen wonen. Uitgaande van deze situatie dient verweerder te kijken naar de omstandigheden van het geval, zoals ook omschreven in het Informatiebericht 2023/31 [7] van verweerder. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser, gedurende het weekeinde waarin [Zoon] volgens de omgangsregeling bij hem verblijft, structureel alle dagelijkse zorg- en opvoedtaken voor [Zoon] verricht. De verklaringen van eiser, [A], [Zoon], de school van [Zoon] en de foto’s geven hiervoor voldoende onderbouwing. Die heeft verweerder niet, althans onvoldoende in de beoordeling betrokken.
Is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en [Zoon]?
14. Zoals onder 8 is overwogen, moet verweerder de afhankelijkheidsverhouding beoordelen in het licht van de zorgtaken die worden verricht door de ouder die zich beroept op het arrest Chavez-Vilchez. Aangezien verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser geen meer dan marginale zorg- en opvoedtaken verricht, heeft verweerder zijn beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie op het onjuiste uitgangspunt gebaseerd dat geen sprake is van meer dan marginale zorg- en opvoedtaken. Om die reden kan ook deze beoordeling geen stand houden.

Conclusie

15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd, omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. Daarmee krijgt eiser dus gelijk, maar dat wil niet zeggen dat eiser ook recht heeft op de door hem gevraagde verblijfsvergunning. Het is namelijk aan verweerder om op basis van de door eiser overgelegde bewijsstukken en met inachtneming van paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 en de richtsnoeren in IB 2023/31 een nieuwe beoordeling te maken. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder moet een nieuw besluit nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 augustus 2023.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2017:354
3.Artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet en paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
4.Paragraaf B10/2.2, onder ad c en d, van de Vc 2000
5.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 mei 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1962)
6.De uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1650) en de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 28 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:4034) en 1 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:9486)
7.IB 2023/31 richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van arrest Chavez-Vilchez, pagina 7