ECLI:NL:RBDHA:2023:13584

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.19618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 4 augustus 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris bevestigt dat Roemenië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser heeft betoogd dat er in Roemenië fundamentele tekortkomingen zijn in de asielprocedure, waaronder het voorkomen van pushbacks en het ontbreken van rechtsmiddelen. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat hij in Roemenië met pushbacks te maken zal krijgen.

De rechtbank benadrukt dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Roemeense autoriteiten als hij vindt dat zijn asielaanvraag onzorgvuldig is behandeld. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich terecht baseert op recente rechtspraak die bevestigt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië van toepassing is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 6 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Roemenië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023, samen met de zaak NL23.19619, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Dit staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om terugname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek geaccepteerd.
Mag de staatssecretaris voor Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Roemenië niet (langer) mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er in Roemenië fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen bestaan. In de eerste plaats wijst eiser erop dat er in Roemenië pushbacks plaatsvinden, [2] wat volgens eiser op zichzelf reden genoeg is om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel te mogen uitgaan. Eiser wijst er verder op dat zijn verklaringen uit het aanmeldgehoor over zijn onzorgvuldige behandeling en het ontbreken van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag in Roemenië redenen zijn om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel te mogen uitgaan, en dat daarom niet van hem mag worden verwacht dat hij zich voor bescherming (opnieuw) tot de Roemeense autoriteiten wendt. Tot slot stelt eiser dat hij bij terugkeer naar Roemenië langer zonder opvang zal kunnen komen te zitten dan de vijf dagen waar de staatssecretaris op wijst. Uit het AIDA-rapport over Roemenië over het jaar 2022 valt immers niet af te leiden dat eiser vóór, tijdens of – bij een positieve beslissing – na de ontvankelijkheidsprocedure daadwerkelijk opvang zal krijgen.
5.1.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat hij voor Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij stelt de staatssecretaris terecht voorop dat uit recente rechtspraak volgt dat hij voor Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [3] De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert, geen reden voor een ander oordeel. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat eiser, als Dublinclaimant, ook te maken zal krijgen met pushbacks. De staatssecretaris wijst er terecht op dat de rapporten slechts melding maken van een beperkt aantal gevallen waarbij Dublinclaimanten werden uitgezet naar Servië, maar dat dit onvoldoende is voor de conclusie dat ook eiser met pushbacks te maken zal krijgen. [4] Verder stelt de staatssecretaris terecht dat eiser moet klagen bij de Roemeense autoriteiten als hij vindt dat zijn asielaanvraag onzorgvuldig is behandeld of als hij vindt dat hij recht heeft op een rechtsmiddel. Dat de Roemeense autoriteiten zich niet aan de verdragsverplichtingen houden is – juist omdat zij daarmee op een mogelijke schending van die verdragsverplichtingen kunnen worden gewezen – geen reden om van het indienen van een klacht af te zien. Dat eiser daarbij geen hulp van een rechtsbijstandverlener zal krijgen, is evenmin reden om van het indienen van een klacht af te zien. Tot slot stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit de rechtspraak volgt dat eiser hoogstens vijf dagen zonder opvang komt te zitten – voor zover dit al zo is – en dat dit niet betekent dat de staatssecretaris voor Roemenië niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Dat deze vijf dagen niet tot het door eiser aangehaalde AIDA-rapport zijn terug te leiden en het voor eiser niet duidelijk is waar deze vijf dagen vandaan komen, doet aan deze rechtspraak niet af en maakt daarom niet dat de rechtbank niet kan uitgaan van deze rechtspraak. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd bovendien geen aanleiding om aan (de juistheid van) deze rechtspraak te twijfelen.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding voor zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyás, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3170 en op de rapporten ‘
3.De staatssecretaris wijst op ABRvS 3 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:902; ABRvS 12 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:110 en ABRvS 29 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645.
4.Zie ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 17 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12484, r.o. 5.1.1 en
5.ABRvS 29 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1645, r.o. 5.2.