ECLI:NL:RBDHA:2023:1362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
NL22.19885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlening verblijfsvergunning asiel en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen een besluit van 6 september 2022. Eiser, van Libanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke hem op 7 januari 2022 werd verleend, geldig tot 7 januari 2027. Eiser stelde echter dat de staatssecretaris in gebreke was gebleven door niet tijdig te beslissen op zijn asielaanvraag en heeft daarom een ingebrekestelling gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris inderdaad niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van zes maanden had beslist op de aanvraag.

Eiser voerde aan dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, die de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom in asielzaken uitsluit, in strijd is met het Unierecht, met name het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en het recht op een effectief rechtsmiddel zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet in gebreke is gebleven op een manier die leidt tot de verbeurte van een bestuurlijke dwangsom. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19885

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

ProcesverloopBij besluit van 6 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 7 januari 2022 geldig tot 7 januari 2027. Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser verweerder terecht in gebreke heeft gesteld. Echter, gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) kan deze ingebrekestelling niet leiden tot de automatische verbeurte van dwangsommen.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Libanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Op 7 januari 2022 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op 11 juli 2022 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 7 januari 2022 geldig tot 7 januari 2027.
Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser verweerder terecht in gebreke heeft gesteld. Echter gelet op de Tijdelijke wet kan deze ingebrekestelling niet leiden tot de automatische verbeurte van dwangsommen.
Eiser heeft beroep ingesteld. Eiser is het niet eens met verweerders vaststelling in het besluit dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser heeft verbeurd. Eiser voert aan dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, waarin is geregeld dat de dwangsomregeling uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing is op asielzaken, in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) neergelegde recht op een effectief rechtsmiddel en in zoverre onverbindend is wegens strijd met het Unierecht. Eiser doet in het bijzonder een beroep op overwegingen in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3776). Daarin heeft de rechtbank overwogen dat het buiten toepassing verklaren van de bestuurlijke dwangsom in strijd is met het unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. Eiser acht de overwegingen van de rechtbank in deze uitspraak ook in zijn zaak relevant en verzoekt de rechtbank tot hetzelfde oordeel te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). In de uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3352 heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 22 april 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:3776) beoordeeld en gegrond verklaard. Naar het oordeel van de Afdeling is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de Afdeling wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijke wet is in zoverre onverbindend.
Deze uitspraak van de Afdeling vormt het uitgangspunt bij de beoordeling van het beroep van eiser.
De rechtbank stelt vast - en tussen partijen is niet in geschil - dat verweerder ten onrechte niet binnen de beslistermijn van zes maanden heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder als gevolg hiervan aan eiser een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd.
Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling heeft verweerder zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen bestuurlijke dwangsom aan eiser is verschuldigd. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr.S. Derks, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.