Beoordeling door de rechtbank
Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 1992 en zij heeft de Jordaanse nationaliteit. De minderjarige kinderen van eiseres zijn geboren op [geboortedatum 2] 2013, [geboortedatum 3] 2014 en [geboortedatum 4] 2016. De minderjarige kinderen van eiseres hebben niet de Jordaanse nationaliteit. Hun nationaliteit is volgens het bestreden besluit onbekend.
1. Op 18 juli 2022 heeft eiseres asiel aangevraagd en daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Eiseres woonde samen met haar gezin sinds 2012 in de Verenigde Arabische Emiraten. Haar kinderen zijn daar geboren. Toen haar (ex-) echtgenoot zijn werk kwijtraakte, besloot eiseres naar Nederland te komen voor een betere toekomst voor haar
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris maar één relevant element: ‘Identiteit, nationaliteit en herkomst’. Dit element is door de staatssecretaris geloofwaardig geacht, maar uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat zij een gegronde vrees voor vervolging heeft. Het feit dat eiseres uit Jordanië komt is op zichzelf niet genoeg om een risico op ernstige schade aan te nemen. Niet is gebleken dat eiseres in Jordanië ooit problemen heeft ondervonden of voor problemen heeft te vrezen. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond omdat eiseres niet onmiddellijk asiel aangevraagd toen dat mogelijk was.1 De aanvraag van de kinderen van eiseres is niet-ontvankelijk verklaard, omdat een derde land (Jordanië) voor hen als veilig derde land wordt beschouwd.2
Het oordeel van de rechtbank
Uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag voor eiseres
3. Eiseres voert als eerste aan dat de staatssecretaris alsnog inhoudelijk aan artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag (het Verdrag) moet toetsen. Daarbij meent eiseres dat het niet relevant of doorslaggevend is of zij direct voorafgaande of kort voor haar asielaanvraag nog hulp en bijstand van de UNRWA ontving.
4. In artikel 1 D van het Verdrag is bepaald dat het Verdrag niet van toepassing op personen die thans bescherming of bijstand genieten van andere organen of instellingen van de Verenigde Naties dan van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen. Wanneer deze bescherming of bijstand om welke reden ook is opgehouden, zonder dat de positie van zodanige personen definitief geregeld is in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, zullen deze personen van rechtswege onder het Verdrag vallen.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 3 januari 20223 overwogen dat bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling onder deze uitsluitingsgrond valt, in de eerste plaats gekeken moet worden naar de vraag of hij of zij voorafgaand aan zijn asielaanvraag bescherming en bijstand van de UNRWA genoot. De Afdeling heeft ook, onder verwijzing naar onder meer het Bolbol- arrest4, overwogen dat daarbij niet zozeer doorslaggevend is of de vreemdeling geregistreerd is bij de UNRWA, maar vooral of hij of zij kort vóór het indienen van het asielverzoek daadwerkelijk bijstand van de UNRWA heeft ontvangen.5
6. Niet is gebleken dat eiseres kort of direct voorafgaand aan haar asielaanvraag bescherming en bijstand van de UNRWA genoot. Eiseres woonde namelijk al sinds 2012 in de Verenigde Arabische Emiraten. De rechtbank volgt de staatssecretaris daarom in zijn
1. Artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.
2 Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw.
4 Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 17 juni 2010, C-31/09, ECLI:EU:C:2010:351.
standpunt dat eiseres niet valt onder de uitsluitingsgrond van artikel 1D van het Verdrag. Het door eiseres voor het eerst ter zitting aangehaalde artikel6 over Artikel 1D van het Verdrag en Palestijnse vluchtelingen in Nederland maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Kennelijk ongegrondheid van de aanvraag van eiseres
7. Volgens eiseres heeft de staatssecretaris bij het afwijzen van haar aanvraag als kennelijk ongegrond nagelaten om de aangevoerde culturele aspecten, althans de persoonlijke omstandigheden van eiseres te betrekken bij het oordeel dat er geen verschoonbare reden is voor het niet tijdig melden voor de asielaanvraag. Eiseres heeft op advies van vrienden van haar (ex-) echtgenoot pas na zes maanden asiel aangevraagd. Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat zij zich pas na zes maanden heeft gemeld omdat zij volgens die vrienden zo zou kunnen voorkomen dat zij teruggestuurd zou worden naar Spanje.
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond heeft mogen afdoen. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat eiseres heeft verklaard dat zij vanuit de Verenigde Arabische Emiraten een Spaans toeristenvisum heeft aangevraagd met het doel om in Nederland asiel aan te vragen. Haar Spaanse visum was op 10 januari 2022 verlopen en zij heeft, nadat zij op 25 of 26 december 2021 Nederland was ingereisd, pas op 18 juli 2022 asiel aangevraagd. Zij heeft zich dan ook niet zo spoedig mogelijk gemeld. Dat eiseres op advies van anderen heeft gewacht met het aanvragen van asiel is, wat daar ook van zij, geen reden om het feit dat zij zich niet direct heeft gemeld verschoonbaar te achten. Dat eiseres daarbij onder druk stond of heeft gehandeld, zoals haar gemachtigde nog heeft gesteld, is op geen enkele wijze gebleken. De asielaanvraag van eiseres is terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Niet-ontvankelijkheid van de aanvragen van de kinderen
9. Eiseres voert in dit kader aan dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat Jordanië een veilig derde land is voor haar kinderen. Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 20217 waaruit volgt dat de bewijslast op dit punt bij de staatssecretaris ligt. Met betrekking tot de vraag of de kinderen een zodanige band hebben met Jordanië dat het voor hun redelijk is daarheen te gaan, verwijst eiseres naar door haar in beroep overgelegde recente informatie van Vluchtelingenwerk.8 Daaruit volgt volgens eiseres dat de kinderen als tweederangsburgers zullen worden aangemerkt in Jordanië. Daarnaast kunnen de kinderen geen toegang tot Jordanië krijgen. Het kunnen verkrijgen van een identiteitskaart is onvoldoende om toegang aannemelijk te maken volgens IB 2021/8. De staatssecretaris heeft niet aannemelijk gemaakt dat de kinderen een identiteitskaart kunnen verkrijgen. Eiseres is door de ambassade verwezen naar de mogelijkheid een online- aanvraag in te dienen voor een visum voor de kinderen. Eiseres heeft een online-aanvraag ingediend, maar deze aanvraag is afgewezen. Daaruit blijkt volgens eiseres dat de kinderen geen toegang krijgen tot Jordanië en dat zijzelf voldoende inspanningen heeft verricht.
6 L. Hooimans, ‘Artikel 1D Vluchtelingenverdrag en Palestijnse vluchtelingen in Nederland Krijgen Palestijnen voldoende bescherming?’
A&MR2022, afl. 3, p. 123-132.
8 Landeninformatie Jordanië –positie (staatloze)kinderen van Jordaanse moeders, 8 juni 2023.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in haar uitspraken van 13 december 2017 het toetsingskader voor het tegenwerpen van een veilig derde land uiteengezet.9 Hieruit volgt dat de staatssecretaris eerst moet beoordelen of een vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land, dat het voor hem of haar redelijk is daar naartoe te gaan. Daarna moet de staatssecretaris beoordelen of aannemelijk is dat de vreemdeling tot dit land wordt toegelaten. Vervolgens is het aan een vreemdeling om aan te tonen dat de door de staatssecretaris geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot het land, in zijn of haar geval niet aanwezig zijn. Als laatste moet de staatssecretaris beoordelen of de vreemdeling in dit land volgens de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) zal worden behandeld.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris mogen aannemen dat de kinderen een zodanige band hebben met Jordanië, dat het voor hen in beginsel redelijk is naar dat land toe te gaan. Eiseres (de moeder van de kinderen) heeft namelijk de Jordaanse nationaliteit en zij heeft verklaard dat haar ouders en broers in Jordanië wonen en dat zij nog steeds contact heeft met deze familieleden.
12. De staatssecretaris heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat aannemelijk is dat de kinderen worden toegelaten tot Jordanië. Daarbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat kinderen van een Jordaanse moeder die getrouwd is (geweest) met een niet- Jordaanse vader in het bezit kunnen worden gesteld van een Jordaanse identiteitskaart. Ook heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat het feit dat aan de toelating voorwaarden zijn verbonden, niet betekent dat de kinderen niet tot Jordanië worden toegelaten. Het is aan eiseres om aan te tonen dat haar kinderen niet aan die voorwaarden kunnen voldoen en daarom niet zullen worden toegelaten. Dit heeft eiseres niet (voldoende) gedaan. De eerst in beroep overgelegde stukken om te onderbouwen dat de kinderen geen visa kunnen krijgen, te weten een digitale aanvraag en afwijzing, heeft de staatssecretaris onvoldoende kunnen vinden om te concluderen dat de kinderen geen visum kunnen krijgen. Uit de stukken blijkt niet waarom de aanvraag is afgewezen. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn betoog dat het kan zijn dat de aanvraag niet compleet is ingediend of bijvoorbeeld leges niet betaald zijn.
13. De rechtbank is echter van oordeel dat de staatssecretaris zich niet voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat Jordanië als veilig derde land voor de kinderen kan worden aangemerkt als bedoeld in artikel 3.106a en 3.106b van het Vb. Volgens de eerder genoemde vaste rechtspraak van de Afdeling moet de staatssecretaris als hij een veilig derde land aanwijst, een gedegen onderzoek doen. De staatssecretaris moet informatiebronnen over de algemene situatie in Jordanië bij zijn oordeel betrekken, en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling ook inzichtelijk maken. Dit is ook zo neergelegd in Informatiebericht 2021/8 van de staatssecretaris.10 De staatssecretaris heeft, mede in het licht van de door eiseres overgelegde informatie van Vluchtelingenwerk, niet aan deze onderzoeks- en motiveringsplicht voldaan.
14. De rechtbank stelt vast dat Jordanië volgens de staatssecretaris in zijn algemeenheid geen veilig derde land is.11 Het standpunt van de staatsecretaris dat Jordanië desondanks wel
10 IB 2021/8 (Beoordeling veilige derde landen in de asielprocedure -bewijslast en landeninformatie).
11 IB 2020/159 (Beoordeling veilig derde land –Jordanië, geldigheid: 02-12-2020 t/m 02-06-2025).
een veilig derde land is voor de minderjarige kinderen van eiseres omdat de kinderen zich daar niet als vluchteling hoeven te melden, vindt de rechtbank geen toereikende motivering. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende (inzichtelijk) onderbouwd. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de kinderen niet in redelijkheid met toepassing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren. De beroepsgrond slaagt.