ECLI:NL:RBDHA:2023:13746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.24412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in detentiecentrum

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hem is opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 5 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, samen met zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris, mr. G.J. Westendorp.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser betoogt dat het regime in het detentiecentrum in Rotterdam te streng is en in strijd met de Terugkeerrichtlijn, maar de rechtbank oordeelt dat deze klacht niet ter toetsing ligt in deze procedure. Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris met een lichter middel had moeten volstaan, gezien zijn medische en psychische problemen. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris rekening heeft gehouden met deze problemen, maar dat deze niet leiden tot detentieongeschiktheid. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, waarbij de staatssecretaris niet verplicht is de proceskosten van eiser te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24412

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 21 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mag de bewaring ten uitvoer worden gelegd in het detentiecentrum in Rotterdam?
4. Eiser betoogt dat het regime in het detentiecentrum in Rotterdam te streng is en daarom in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Vanwege personeelstekorten in het detentiecentrum moeten vreemdelingen 23 uur per dag op hun cel verblijven en worden zij slechts één uur per dacht gelucht. Verder worden vreemdelingen voor en na een gesprek met hun advocaat gefouilleerd en spreekt het personeel over ‘verdachten’. Afgezet tegen de omstandigheden in het detentiecentrum voor vrouwelijke vreemdelingen in Zeist is het regime in het detentiecentrum in Rotterdam veel strenger. Om die reden kan niet langer worden aangenomen dat het detentiecentrum een ‘speciale inrichting’ als bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn is [1] en mag de bewaring niet in het detentiecentrum in Rotterdam ten uitvoer worden gelegd.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het betoog van eiser een klacht over de feitelijke toepassing het regime in het detentiecentrum in Rotterdam behelst. De staatssecretaris wijst er terecht op dat uit vaste rechtspraak volgt dat hier een andere rechtsgang tegen openstaat dan het instellen van beroep tegen de maatregel van bewaring. [2] De feitelijke toepassing van het regime in het detentiecentrum in Rotterdam ligt daarom in deze procedure niet ter toetsing aan de rechtbank voor en kan dus niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
Had de staatssecretaris met een lichter middel moeten volstaan?
5. Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris met een lichter middel dan de maatregel van bewaring had moeten volstaan. Eiser wijst erop dat hij in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij onrustig wordt van de aankondiging van de bewaring en dat hij al lang last heeft van medische en psychische problemen waar hij medicatie voor gebruikt. Verder piekert hij, raakt hij in paniek, is hij emotioneel en dreigt hij met zelfmoord. De bewaring is daarom onevenredig bezwarend voor hem.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich in de maatregel van bewaring rekenschap gegeven van de medische en psychische problemen van eiser, maar overwogen dat deze problemen eiser niet detentieongeschikt maken. De staatssecretaris heeft in dat verband gemotiveerd dat in de detentiecentra medische en psychische zorgverlening aanwezig is die van gelijkwaardige kwaliteit is als de zorgverlening in de vrije maatschappij. Voor vreemdelingen met een suïciderisico is in het detentiecentrum bovendien een extra beveiligde zorgafdeling aanwezig. Eiser heeft deze motivering in beroep niet als zodanig betwist en de rechtbank ziet verder ook geen reden om deze motivering onvoldoende te achten. De staatssecretaris had daarom niet moeten volstaan met een lichter middel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom ook af. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 10 maart 2022, C-519/20, ECLI:EU:C:2022:178, r.o. 43-45 en 52 (
2.ABRvS 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1710, r.o. 8; ABRvS 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2795, r.o. 7. Zie ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:12364, r.o. 10-10.1.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.