Overwegingen
1. Wijlen mevrouw [naam 1] (erflaatster) is de moeder van eiser. Bij erflaatster is de diagnose dementie vastgesteld.
2. Erflaatster heeft tot eind 2015 thuis gewoond. Eiser reisde regelmatig vanaf zijn woonadres op en neer naar erflaatster voor hulp bij haar dagelijkse huishoudelijke taken. De kosten hiervoor zijn door erflaatster betaald. Eind 2014/begin 2015 is een mantelzorger via Mar-Helpt en een mentor ingeschakeld.
3. Erflaatster is in 2015 onder begeleiding twee keer op vakantie geweest. De kosten voor de begeleiding en de vakantie zijn door erflaatster betaald.
4. In 2015 is erflaatster opgenomen in een verpleeghuis te Heemskerk. In 2016 is erflaatster overgeplaatst naar een ander verpleeghuis te [plaats] .
5. Op 18 maart 2015 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2014 ingediend, naar een verzamelinkomen van € 41.653, dit is als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking
€ 39.403
Inkomsten uit eigen woning
€ 381
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld
€ 381 -
Inkomen uit werk en woning
€ 39.403
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
€ 2.250
Verzamelinkomen
€ 41.653
Met dagtekening 15 mei 2015 heeft verweerder conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2014 aan erflaatster opgelegd.
6. Op 11 april 2016 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2015 ingediend, naar een verzamelinkomen van € 41.873, dit is als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking
€ 39.747
Inkomsten uit eigen woning
€ 613
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld
€ 613 -
Inkomen uit werk en woning
€ 39.747
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
€ 2.126
Verzamelinkomen
€ 41.873
Met dagtekening 18 mei 2016 heeft verweerder conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2015 aan erflaatster opgelegd.
7. Op 12 april 2017 heeft een bewindvoerder namens erflaatster haar aangifte IB/PVV 2016 ingediend, naar een verzamelinkomen van € 41.547, dit is als volgt gespecificeerd:
Loon uit vroegere dienstbetrekking
€ 40.109
Inkomsten uit eigen woning
€ 1.132
Aftrek geen of geringe eigen woningschuld
€ 1.1.32-
Inkomen uit werk en woning
€ 40.109
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen
€ 1.438
Verzamelinkomen
€ 41.547
Met dagtekening 3 juni 2017 heeft verweerder conform de aangifte de definitieve aanslag IB/PVV 2016 aan erflaatster opgelegd.
8. Met dagtekening 11 september 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 van erflaatster. Verweerder heeft het bezwaar als een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014, 2015 en 2016 in behandeling genomen.
9. Per brief van 21 november 2020 heeft verweerder informatie gevraagd aan eiser om het bezwaar te kunnen beoordelen. Eiser heeft per e-mail van 7 december 2020 op het verzoek van verweerder gereageerd.
10. Per brieven van 22 juli 2021 en 26 juli 2021 heeft verweerder aangekondigd dat hij voornemens is het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek om ambtshalve verminderingen af te wijzen.
11. Op 30 augustus 2021 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
12. Met dagtekening 30 september 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard en de verzoeken om ambtshalve vermindering afgewezen.
13. Op 10 november 2021 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de afwijzingsbeschikkingen.
14. Bij brief van 21 april 2022 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn het bezwaar van eiser af te wijzen.
15. Op 25 mei 2022 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden.
16. Met dagtekening 30 juni 2022 heeft verweerder in de in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
17. In geschil is of de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek in geschil is of de bedragen aan specifieke zorgkosten naar de juiste hoogte zijn vastgesteld. Daarnaast is in geschil of het motiveringsbeginsel en de hoorplicht is geschonden.
18. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aanslagen IB/PVV 2014, 2015 en 2016 niet naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat de aftrek voor specifieke zorgkosten voor 2014 op € 1.776 moet worden vastgesteld, voor 2015 op
€ 16.781 en voor 2016 op € 12.151. Volgens eiser wordt een hogere aftrek van specifieke zorgkosten gerechtvaardigd op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van schending van het motiveringbeginsel en de hoorplicht.
19. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voor het jaar 2014 niet in aanmerking komt voor aftrek van specifieke zorgkosten, voor 2015 een bedrag van € 7.994 in aftrek mag brengen en voor 2016 een bedrag van € 7.324. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en dat de hoorplicht niet is geschonden.
Ontvankelijkheid van het beroepschrift
20. Artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het tweede lid bepaalt dat een beroepschrift bij verzending per post tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
21. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar als dagtekening heeft
30 juni 2022, waardoor de beroepstermijn eindigde op 12 augustus 2022. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 23 augustus 2022. Uit de door eiser overgelegde gedingstukken blijkt dat eiser het beroepschrift op 8 augustus 2022 ter post heeft bezorgd en dat de termijnoverschrijding is te wijten aan drukte bij PostNL. Hieruit blijkt dat sprake is geweest van een in de sfeer van PostNL gelegen omstandigheid van zodanige abnormale aard dat deze niet aan eiser kan worden toegerekend.Gelet hierop is het beroep van eiser ontvankelijk.
Bewijslast bij aftrek voor uitgaven voor specifieke zorgkosten
22. De aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten wordt geregeld door de bepalingen van de artikelen 6.17 tot en met 6.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De bewijslast voor de aftrek van de specifieke zorgkosten rust op eiser. Het is derhalve aan eiser om aannemelijk te maken dat de kosten in direct verband staan met de ziektes van erflaatster en voorts dat zij tot de door hem gestelde bedragen daadwerkelijk uitgaven heeft gedaan en erflaatster voor deze uitgaven geen vergoeding heeft ontvangen van een zorgverzekeraar zodat deze ook op erflaatster hebben gedrukt. Alleen de uitgaven die limitatief zijn opgesomd in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 kunnen in aftrek worden genomen, mits is voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten voor vervoer
23. Indien wegens ziekte of invaliditeit uitgaven voor vervoer worden gedaan, kunnen die uitgaven op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001 in beginsel als uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek worden gebracht. Op grond van artikel 6.16 van de Wet IB 2001 kunnen uitgaven voor vervoer als specifieke zorgkosten in aanmerking worden genomen indien de uitgaven zijn gedaan voor de belastingplichtige, de partner van de belastingplichtige, zijn jonger dan 27-jarige kinderen, tot zijn huishouden behorende ernstig gehandicapte personen van 27 jaar of ouder en bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zussen. Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Wet IB worden als uitgaven voor specifieke zorgkosten aangemerkt de uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
24. Eiser heeft een specificatie overgelegd van zijn gemaakte reiskosten. Het gaat om kosten die zijn gemaakt door eiser in verband met het bezoeken van zijn zieke moeder. De kosten bedragen respectievelijk € 1.035,30 (2014) en € 2.809,77 (2015). De bewijslast dat sprake is van kosten als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid aanhef en onderdeel b en h rust op eiser. Hij is niet in deze bewijslast geslaagd. De bovenstaande kosten kunnen niet worden aangemerkt als uitgaven die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit voor vervoer omdat er geen direct verband bestaat tussen de ziekte van erflaatster en het vervoer. De kosten die eiser heeft gemaakt hebben namelijk geen betrekking op een bezoek van erflaatster aan medische hulpverleners. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij aanvang van de ziekte van erflaatster sprake was van een gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel h van de Wet IB 2001. De omstandigheden die eiser heeft gesteld dat door de tijd en aandacht die hij heeft besteed aan erflaatster zij daardoor langer thuis kon blijven wonen maken niet dat dit onder de specifieke zorgkosten valt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze kosten terecht niet in aftrek toegestaan.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten voor extra gezinshulp
25. Voor de verzorging van erflaatster is eind 2014/begin 2015 een mantelzorger ingeschakeld welke erflaatster ondersteunde bij de dagelijkse huishoudelijke taken. Op grond van artikel 6.17 eerste lid, aanhef en onderdeel e van de Wet IB 2001 zijn uitgaven voor specifieke kosten de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra gezinshulp. Gelet op de tabel in artikel 6.17, derde lid, van de Wet IB 2001, worden de bovengenoemde uitgaven voor gezinshulp als uitgaven voor extra gezinshulp aangemerkt voor zover zij meer bedragen dan 1% van het verzamelinkomen.
26. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de uitgaven die zijn gedaan in verband met de mantelzorger van Mar-Helpt voor aftrek in aanmerking komen als kosten voor extra gezinshulp. Verweerder heeft voor het jaar 2015 een bedrag van € 7.739,23 en voor het jaar 2016 een bedrag van € 8.412,35 als uitgaven voor extra gezinshulp in aanmerking genomen. Hierbij heeft verweerder de bedragen die door de mantelzorger voor erflaatster zijn voorgeschoten eraf gehaald. Gelet op artikel 6.17, derde lid van de Wet IB 2001 komt volgens verweerder een bedrag van € 7.994 voor het jaar 2015 voor aftrek in aanmerking en voor het jaar 2016 een bedrag van € 7.324. Verweerder stelt dat het gewijzigde verzamelinkomen voor 2015 daardoor op € 33.879 vastgesteld moet worden en voor 2016 op € 34.223. De rechtbank sluit zich hierbij aan, zodat het beroep in zoverre gegrond is.
27. Eiser heeft gesteld dat de kosten van begeleiding van de vakantie van erflaatster in aftrek gebracht moeten worden gebracht. Daartoe heeft eiser in 2015 twee maal een bedrag van € 650 genoemd. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten niet voor aftrek als specifieke zorgkosten in aanmerking komen. Deze kosten vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. Daarnaast kunnen de kosten ook niet worden aangemerkt als kosten voor extra gezinshulp. Er is immers geen sprake van het verrichten van huishoudelijke hulp of taken binnen het huishouden.Verweerder heeft deze kosten derhalve terecht geweigerd als specifieke zorgkosten.
28. Naar het oordeel van de rechtbank komen de kosten voor het inschakelen van de mentor niet voor aftrek in aanmerking. Dat deze mentor wel enige zorg heeft geleverd zoals eiser ter zitting heeft verklaard, betekent niet dat de mentor daarvoor is ingehuurd en dat dit tot het takenpakket van de mentor hoorde. Een mentor wordt namelijk niet ingehuurd voor het leveren van zorg, maar regisseert de zorg rondom de patiënt. Deze kosten vallen niet onder de limitatieve opsomming van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 en kunnen niet worden aangemerkt als kosten voor extra gezinshulp.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten voor extra kleding en beddengoed
29. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onderdeel g van de Wet IB 2001 komen kosten voor extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven als uitgaven voor specifieke zorgkosten voor aftrek in aanmerking. Eiser heeft een bedrag van € 1.480,29 hiervoor in de specificatie genoemd. Eiser heeft ter zitting verklaard dat deze kosten zijn gemaakt wegens de incontinentie van erflaatster in 2016. Verweerder heeft ter zitting verklaard een bedrag van € 275 in aftrek te willen toe staan op grond van het forfait uit artikel 38 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 en heeft zich daarbij beroepen op interne compensatie, nu per abuis de drempel voor de specifieke zorgkosten niet is toegepast. De interne compensatie houdt in dat verweerder, voor zover de rechtbank tot een hoger bedrag aan specifieke zorgkosten komt, een beroep doet op de drempel die niet in aftrek is gebracht van de specifieke zorgkosten zodat dit niet leidt tot een hoger bedrag aan aftrek voor specifieke zorgkosten. De rechtbank sluit zich hierbij aan en het beroep op interne compensatie wordt gehonoreerd.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten
30. Eiser heeft verschillende kosten van de Viva! Zorggroep in aftrek willen brengen. Uit de door eiser overgelegde facturen blijkt dat het niet gaat om uitgaven voor zorg. Dit betreft uitgaven met betrekking tot aanvullende diensten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze kosten terecht heeft geweigerd als aftrek specifieke zorgkosten.
31. Eiser heeft in het jaar 2015 een bedrag van € 102,90 in aftrek gebracht als kosten van Zorgservicepunt plus en voor het jaar 2016 een bedrag van € 13,95. Deze kosten zijn door eiser niet nader gespecificeerd. Zoals hiervoor is overwogen ligt de bewijslast dat sprake is van kosten in de zin van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bij eiser. Nu eiser deze kosten niet nader heeft gespecifieerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten in aanmerking komen als aftrek specifieke zorgkosten.
32. Eiser heeft een bedrag van € 105,76 in aftrek willen brengen in het jaar 2016. Uit de door eiser overgelegde specificatie blijkt dat het gaat kom kosten voor een hoortoestelverzekering. Deze kosten vallen niet onder één van de aftrekbare uitgaven in de
limitatieve opsomming van artikel 6.17 van de Wet IB 2001. De kosten voor deze
verzekering zijn daarom niet aftrekbaar als uitgaven voor specifieke zorgkosten.
33. Volgens eiser wordt de aftrek specifieke zorgkosten gerechtvaardigd op grond van artikel 8 van het EVRM. Op grond van artikel 8 van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Dit betekent dat de overheden gehouden zijn geen inbreuken op het privé leven te maken, niet dat overheden gehouden zijn het privé leven financieel mogelijk te maken. De rechtbank is van oordeel dat dit betekent dat de kosten gemaakt om het gezinsleven te onderhouden niet voor aftrek in aanmerking komen. Van schending van artikel 8 van het EVRM is geen sprake.
33. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel omdat de uitspraak op bezwaar onjuist en onvolledig is. Op grond van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een uitspraak op bezwaar op een deugdelijke motivering te berusten. Indien het bezwaar wordt afgewezen, moet de motivering van dien aard zijn dat het voor de belastingplichtige duidelijk is op welke grond(en) zijn bezwaar is afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de uitspraak op bezwaar voldoende ingegaan op wat eiser in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd.
Schending van de hoorplicht
34. Volgens eiser is sprake van schending van de hoorplicht omdat het hoorverslag niet juist is. De rechtbank overweegt in dat verband dat verweerder, alvorens uitspraak op bezwaar te doen, ten aanzien van de eerste bezwaarprocedure op 30 augustus 2021 een hoorgesprek met eiser heeft gehouden. Van het hoorgesprek is een verslag opgemaakt dat op 2 september 2021 aan eiser is gezonden. Op 23 september 2021 heeft eiser per e-mail zijn aanvullende opmerkingen op het hoorverslag aan verweerder toegezonden en het hoorverslag ondertekend retour gezonden. Met betrekking tot de tweede bezwaarprocedure heeft op 25 mei 2022 een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan het verslag op 31 mei 2022 naar eiser is gezonden. Met dagtekening 13 juni 2022 heeft eiser met zijn aanvullende opmerkingen het hoorverslag ondertekend retour gezonden aan verweerder. Na deze correspondentie met betrekking tot de hoorverslagen zijn door eiser geen nadere stukken meer ingediend. Aldus zijn na het horen aan verweerder geen feiten of omstandigheden bekend geworden die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn. Verweerder hoefde eiser dan ook niet in de gelegenheid te stellen om nogmaals te worden gehoord alvorens uitspraak op bezwaar te doen. Van schending van de hoorplicht is geen sprake.
35. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) komen slechts voor vergoeding in aanmerking de in de bijlage van het Bpb vermelde proceshandelingen die door de beroepsmatige rechtshulpverlener zijn verricht, zoals het indienen van een beroepschrift. Uit vaste rechtspraak volgt dat voor een op eigen naam ingediend beroepschrift geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. Uit de ondertekening van de gedingstukken moet blijken dat beroepsmatig rechtsbijstand is verleend. Eiser heeft het beroepschrift zelf ondertekend. Er is in deze beroepsprocedures zodoende geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende rechtsbijstandskosten. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 september 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: